De voorbije jaren heeft de uitgeverij Octavo een reeks
bijzondere non-fictie werken in het Nederlands uitgebracht die bovendien ook
erg mooi zijn vormgegeven. Hun keuze viel vaak op innovatieve boeken die
reflecteren over de relatie van de mens tot het milieu. Zo brachten ze boeken
uit van Bruno Latour, Vinciane Despret en Baptiste Morizot. Daar is nu Leren
Kijken van de Franse kunsthistorica Estelle Zhong Mengual aan toegevoegd. Net
zoals het Franse origineel is ook dit boek in het Nederlands prachtig
uitgegeven; de besproken afbeeldingen zijn namelijk een belangrijk onderdeel
van het boek. Estelle Zhong Mengual was een collega van Latour en ze is de
partner van Morizot. Hierdoor is de invloed van deze denkers duidelijk aanwezig
in haar boek, maar tegelijk is haar werk ook een buitenbeentje. Als
kunsthistorica wil zij namelijk haar kennis van de hedendaagse milieufilosofie
en haar ervaringen met het bestuderen van dieren gebruiken om op een andere
manier naar de kunstgeschiedenis te kijken, wat zij in het boek ‘milieu-kunstgeschiedenis’
noemt.
Estelle
Zhong Mengual is gespecialiseerd in kunst van de negentiende eeuw, en in het
bijzonder landschapsschilderkunst, maar tegelijk is zij ook geïnteresseerd in
de praktijken van vrouwen die vaak op eigen houtje onderzoek naar planten en
dieren hebben verricht in tijden waarin de wetenschap een mannenbastion was. Volgens
Baptiste Morizot is de ecologische crisis te wijten aan een gebrek aan
sensibiliteit voor het levende in al zijn verscheidenheid. Als we een landschap
zien denken we vaak ‘we zijn hier alleen’, terwijl het bulkt van de levende
wezens rond ons. Dit gebrek aan aandacht gaat samen met een verwaarlozing op
politiek vlak; we hebben geen oog voor de vele levende wezens waarmee we de
wereld delen, dus ze krijgen ook geen plaats op de politieke agenda. We kunnen
volgens Mengual echter leren om meer oog te hebben voor het levende (ze vermijdt
de term ‘natuur’ omdat dit historisch een beladen woord is wat vaak een
tegenstelling tot menselijke ‘cultuur’ impliceert). De vrouwelijke
onderzoeksters die ze beschrijft, hebben namelijk een andere relatie tot het
leven rond hen, waardoor ze ook anders gaan kijken naar hun omgeving en er meer
belang aan hechten. Mengual en Morizot pleiten voor het cultiveren van een ‘cultuur
van het levende’ waarin de verwevenheid van het menselijke leven met dat van
talloze andere levende wezens centraal staat.
Besteedt dan niet elke
landschapsschilder of bioloog zorgvuldig aandacht aan de dieren en planten die
ze zien? Zo eenvoudig is het niet volgens Mengual. Ze beschrijft hoe in de
geschiedenis van de schilderkunst een landschap vaak een verbeelding was van
iets anders: eerst fungeerde het als achtergrond van een menselijk tafereel,
vaak met Bijbelse of mythologische connotaties, en later, tijdens de Romantiek,
werden op het landschap menselijke emoties geprojecteerd. Dit zijn manieren om
het landschap niet te zien, ondanks de soms zeer gedetailleerde
weergave. De natuur heeft enkel een bestaansrecht als het iets anders
belichaamt dan zichzelf. De term ‘landschap’ is in dit opzicht ook
problematisch. Men gaat enkel die delen van de natuur weergeven die aansluiten
bij welbepaalde conventies.
Toch ziet Mengual ook binnen de traditie van de
landschapsschilderkunst kunstenaars die volgens haar afwijken van de conventies
en blijk geven van een andere kijk op het levende. Zo besteedt ze een heel
hoofdstuk aan een indrukwekkende analyse van één schilderij van Albert
Bierstadt, een van de schilders van de Hudson River School. Deze groep is
typerend voor de Amerikaanse landschapsschilderkunst van de negentiende eeuw,
maar toch wijst Mengual op meerdere ongebruikelijke keuzes in de compositie van
het schilderij: de arend in de lucht die wijst op een opwaartse thermiek, de
verticale lijnen in de compositie, het puin als gevolg van een lawine en de
dreigende wolken van een naderende storm. Uit deze keuzes concludeert Mengual
dat Bierstadt de ontwikkeling van een storm heeft willen weergeven, maar vanuit
de optiek van het landschap zelf, en meer bepaald vanuit het perspectief van
een berg. Daar komt nog bij dat het werk niet alleen een storm weergeeft, wat
vaak gebruikt werd om het overweldigende gevoel van het sublieme op te roepen,
maar er is tegelijk ook een klein kamp met menselijke aanwezigheid zichtbaar
is. Volgens Mengual gebruikt Bierstadt elementen van verschillende conventies,
zoals het sublieme en het bucolische, om aan te geven dat menselijk leven een
onderdeel is van het weergegeven landschap en niet ervan gescheiden.
In een volgend
hoofdstuk analyseert ze een schilderij van Martin Johnson Meade waarin we twee
grote orchideeën zien met een kolibrie. Weerom door oog voor ongebruikelijke
keuzes leidt Mengual af dat Meade de orchideeën niet vanuit een menselijk
perspectief heeft willen weergeven maar vanuit het perspectief van de relatie
tussen de orchideeën en de kolibrie, waarmee ze een co-evolutie hebben
ondergaan. In een ander boek van haar, Peindre au corps à corps, doet
Mengual een gelijkaardige lezing van de bloemen in het werk van Georgia
O’Keeffe. Gaan deze lezingen iedereen overtuigen? Dat niet. De conclusies zijn
soms een beetje geforceerd, maar dat maakt haar lezingen niet minder spannend
om te volgen.
Net
zoals in de schilderkunst kan men in het natuuronderzoek soms gangbare
ideologische opvattingen terugvinden, zoals de vermeende superioriteit van de
mens ten opzichte van andere levende wezens. Dit is ook beschreven door de
Belgische filosofe Vinciane Despret of Lorraine Daston. Wat Mengual boeiend
vindt aan de vrouwelijke natuuronderzoeksters die ze bespreekt, is dat deze
vaak gedwongen werden om op een andere, ongebruikelijke manier te werk te gaan
omdat ze grotendeels uitgesloten waren uit de wetenschappelijke gemeenschap. Zo
konden sommigen niet anders dan alleen hun tuin als studiedomein nemen. De
noodgedwongen andere benadering leidde tot een andere relatie tot de leefwereld
en dus ook tot nieuwe inzichten. In een laatste hoofdstuk behandelt Mengual de
vraag waarom er in de teksten van deze onderzoeksters soms gewag werd gemaakt
van wezens zoals elfjes en feeën, ondanks het feit dat ze met hun werk een
bijdrage wilden leveren aan het wetenschappelijke natuuronderzoek. Dit is op
het eerste zicht iets wat hun werk in diskrediet zou kunnen brengen; wollig
populair geloof dat geen plaats heeft in een wetenschappelijke tekst. Toch
probeert Mengual dit te duiden als een teken van hun andere relatie tot de
leefomgeving, waarbij verwondering niet uitgesloten is van wetenschappelijke studie
en de wereld bestaat uit verschillende vormen van leven die zowel gelijkaardig
als fundamenteel anders zijn aan menselijk leven.
Ten slotte nog een kleine opmerking.
De intentie om elk Engels woord te willen vertalen naar het Nederlands is
begrijpelijk, maar sommige termen zijn nu eenmaal gangbaar in het Engels zonder
een Nederlands equivalent. De hedendaagse theorie die reflecteert over milieu,
waarvan Octavo een aantal belangrijke werken heeft uitgegeven, wordt algemeen
aangeduid als ‘environmental humanities’. Deze term (‘humanités environnementales’
in het Franse origineel) wordt in dit boek vertaald als ‘milieu-humaniora’, een
uitdrukking die bij mijn weten nergens wordt gebruikt en ook wat knullig
klinkt. Als de Nederlandse vertaling van een gangbare Engelse term deze eerder
onherkenbaar maakt, mist de vertaling zijn doel. Behalve dit aspect is het een
puike vertaling en weerom een bijzonder boek uitgebracht door Octavo.
Estelle Zhong Mengual: Leren kijken. De optiek van het
levende, Octavo, Amsterdam 2024, 300 p. : ill. ISBN 9789490334406. Distributie
EPO
© 2024 | MappaLibri