‘Naamloos
ben ik, maar niet ongekend.’ Op deze manier stelt de alwetende ik-verteller in
de derde roman van Mariken Heitman (1983), De mierenkaravaan, zich voor. Hij beschrijft en
becommentarieert de personages die zich in de tuin bevinden. Wie is deze
mysterieuze verteller die de lezer aanspreekt en ‘samenhang aanbrengen’ als
zijn taak ziet?
Het verhaal speelt zich af op een
tuinderij waar de veertigjarige Kiek samen met vrijwilligers en stagiaires
biologische groenten kweekt. De tuinderij is haar wereld. Zij ziet het als haar
taak op dit kleine stukje aarde de samenhang tussen mens en natuur te bewaken.
Hieraan ontleent zij haar identiteit: ‘jij bent de tuin’, aldus haar stagiaire
Vicky.
Wanneer
een haas door haar domein rent, ziet Kiek dit als een slecht voorteken. Niet
veel later krijgt zij de diagnose MS en realiseert ze zich dat het voortbestaan
van de tuin bedreigd wordt: na verloop van tijd zal haar toestand verslechteren
en zal ze er afstand van moeten doen. Na het slechtnieuwsgesprek met de
neuroloog is er echter van acceptatie nog geen sprake: ze stort zich vol
overgave op het werk in de tuin. Omdat ze niet als ‘zieke’ behandeld wil
worden, bagatelliseert ze haar klachten. De vrijwilligers menen dat ze last
heeft van ischias.
Haar partner, Wende -- die wel op de hoogte is van de diagnose --, spoort
haar aan zich over te geven aan de ziekte, waarna Kiek hun relatie beëindigt en
haar intrek neemt in het tuinhuis. Wanneer Vicky haar daar op een winteravond
na sluitingstijd aantreft, moet ze de vrijwilligers op de hoogte brengen van
haar ziekte. Samen zullen zij proberen de tuin in stand te houden. Joos, een
verpleegster die opgegroeid is in het boerenbedrijf van haar ouders, biedt daarbij
haar hulp aan. Haar komst markeert het begin van het acceptatieproces van Kiek.
Langzaamaan beseft ze dat ze altijd deel uit zal blijven maken van de tuin. Ze
draagt immers bij aan de wisselwerking tussen mens, plant en dier die de natuur
in stand houdt.
In het werk van Mariken Heitman neemt de relatie tussen mens en natuur
een belangrijke plaats in. Zij brengt gelaagdheid aan door het universele van
de natuurlijke processen te verbinden met individueel-menselijke problemen. In De mierenkaravaan filosofeert zij over
de omgang met ziekte en vergankelijkheid. De nadruk op Kieks intentie om de
samenhang in de tuin te bewaren, is een weerspiegeling van haar angst om geen
controle meer te hebben over haar eigen lichaam. Zij kan pas loslaten en in
haar ziek zijn berusten, als ze accepteert dat ze dezelfde levenscyclus
doorloopt als planten en dieren, omdat zij deel uitmaakt van hetzelfde
ecologische netwerk.
Deze natuurinclusieve boodschap
komt ook tot uiting in de opbouw van het verhaal, dat ingedeeld is volgens de
vier seizoenen en waarin tevens vanuit planten en dieren gefocaliseerd wordt. Heitman
wisselt geregeld van perspectief, waarmee ze wil zeggen: er is geen hiërarchie
in de natuur, maar een netwerk waartoe ook de mens behoort. Alleen als ook
planten en dieren een stem krijgen, zal de ecologische balans bewaard kunnen
blijven. Die stem geeft Heitman ze. In De mierenkaravaan worden zij gepersonifieerd: de ganzen schateren,
de planten ademen uit vele duizenden huidmonden, de composthopen slapen…
Voor de
beschrijvingen van de natuur is Heitmans taalgebruik poëtisch, maar ingrijpende
emoties en gebeurtenissen in Kieks leven worden afstandelijk en rationeel
beschreven. Deze fragmenten beklijven minder dan de natuurbeschrijvingen die
ervoor zorgen dat de lezer het boek – ook na eerste lezing – nog geregeld ter
hand zal nemen.
De mierenkaravaan is een ingenieuze roman die een actieve leeshouding
vergt. Het verhaal biedt filosofische overdenkingen die de lezer uitdagen het
eigen standpunt te bepalen. Daarnaast biedt Heitman (afgestudeerd in de
biologie) meer inzicht in het groeiproces van planten en de bescherming van
gewassen, waarmee ook de amateur-moestuinier zijn/haar voordeel kan doen.
Mariken Heitman: De
mierenkaravaan, Atlas/Contact, Amsterdam 2024, 206 p. ISBN 9789025474546.
Distributie VBK België
© 2024 | MappaLibri