Averij

Een 40-jarige schrijver ontdekt een zwelling in de hals. Een ontsteking, of is er toch meer aan de hand? Nader onderzoek wijst uit dat het om een tumor gaat. Voor de jij-figuur openbaart zich een totaal andere wereld dan die waarin hij gewend was te leven: met de behandeling die wordt opgezet voelt hij zich gaandeweg meer en meer een project waarbij hij alleen kan afwachten, en tot op zekere hoogte hopen, dat alles ten goede keert.  

Averij
is opgebouwd uit drie delen, die respectievelijk het ziekteproces, de bijhorende chemokuur en uiteindelijk de bevestiging dat de kanker overwonnen zou zijn, in kaart brengen. De korte hoofdstukjes – het zijn er in totaal 193 – laten de lezer de onrust en de ontreddering bijna tastbaar aanvoelen. Robbert Welagen schrijft over wat hij zelf heeft doorgemaakt toen bij de diagnose van kanker kreeg. Voor hem stond de vraag voorop hoe en of hij uiteindelijk kon schrijven over wat die periode in zijn leven met hem heeft gedaan. Zo noteert hij op een bepaald moment tijdens een gesprek met een vriendin die hem vraagt of hij er niet aan gedacht heeft een dagboek bij te houden:
 
‘Ik heb er weinig behoefte aan om het op papier nog eens te moeten doormaken.’
 
Mede door de keuze voor een afstandelijke benadering via de jij-figuur weet Welagen het louter ik-gerichte van het egodocument te overstijgen, in die mate dat de lezer zich persoonlijk voelt aangesproken. Die aanpak maakt dat Averij ook echt weet te overtuigen, zeker in de manier waarop de psychologische en emotionele impact van de ontwikkeling van het ziekteproces wordt beschreven. Voor de hoofdfiguur komt veel in een ander daglicht te staan. Het gevoel van dreiging dat uitgaat van het bos, de stilte en de duisternis en dat hem ieder jaar weer in de herfst en de winter overviel, wordt nu anders beleefd, ‘je had niet verwacht dat de dreiging uiteindelijk van binnenuit zou komen.’ Met zijn vriendin komt het niet tot een echt gesprek, beiden lijken zich te hebben teruggetrokken in hun eigen wereld van zorgen en angstige verwachtingen. De jij zoekt en vindt tot op zekere hoogte troost in de muziek die hij zelf componeert, een daad-van-verzet die hem terugvoert naar zijn jongelingsjaren.
 
Ook de reacties van zijn moeder en zijn vader, ondertussen gescheiden van elkaar, worden op een direct herkenbare manier beschreven. Het scherm dat de jij optrekt tegenover zijn omgeving én tegenover zichzelf, maakt dat het k-woord wordt vermeden, liever spreekt de jij over ‘averij’:
 
‘dit zangerige woord. Je hebt averij opgelopen. Als een bootje op zee ben je beschadigd geraakt.’
 
En aan het slot van de roman, wanneer een vriend met wie hij een wandeling maakt door het bos, hem vraagt of hij door zijn ziekte nieuwe inzichten over het leven heeft opgedaan, luidt zijn antwoord: ‘Ik heb vooral geleerd hoe het is om ziek te zijn.’ Dan ook begrijp je als lezer wat hij even voordien wist te zeggen: ‘Je hoeft niet meer bang te zijn om voor de eerste keer kanker te krijgen, want je hebt het al gehad. Maar de angst voor terugkeer is een andere angst. Eerst vreesde je het onbekende, nu weet je hoe desolaat het onbekende is. Je wilt niet voor een tweede keer afscheid nemen van het normale leven. Je wilt hier blijven.’
 
Huiveringwekkend herkenbaar moet zo’n bedenking zijn voor mensen die ooit in zo’n situatie zijn terechtgekomen.
 
Robbert Welagen: Averij, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2024, 243 p. ISBN 9789038813516. Distributie L&M Books 

© 2024 | MappaLibri