The essential relativity of all knowledge, thought or consciousness
cannot but show itself in language. If everything that we can know is viewed as
a transition from something else, every experience must have two sides; and
every name must have a double meaning, or else for every meaning there must be
two names.’ (Sigmund Freud: The Antithetical Meaning of Primal
Words)
Met
Gogol deelt Murakami de ‘centrale vraag van de ambigue macht van het artistieke
beeld zelf.’ De mirakels uit het negentiende-eeuwse orthodoxe Rusland krijgen
een onreligieuze hedendaagse interpretatie of uitbreiding door De moord op
de commendatore, de tweedelige roman van Murakami, waarin een
gecondenseerd en hermetisch schilderij een jonge schilder in een toestand van
verbijstering brengt, die hem elke oriëntatie in de ruimte en de tijd ontneemt
om een universum van het onbewuste te openen, een ingebreide, gecondenseerde wereld,
waar alles zich tegelijk kan afspelen. De wonderen zijn nog lang de wereld niet
uit!
Zoals
vele schrijvers is Murakami beïnvloed door eerdere schrijvers uit andere
continenten. Is het in dit geval een voorbeeld van mimetische begeerte (René
Girard) of een getuigenis van respect voor meesterschap?
Murakami. Twee Japanse schilders,
een Jonge (de ik-figuur in het verhaal) en een Oude, Tomohiko Amada, de vader
van de beste (en enige?) vriend van de Jonge, zoals we hem verder zullen
noemen. De Jonge getalenteerde verdient zijn kost met gemakkelijke portretten,
die hem niet veel moeite kosten maar hem afleiden van zijn echte gaven, temeer
omdat die portretten in de smaak vallen: hij doet dan ook zijn best. ‘Een
portret is in principe een schilderij van iemand die geportretteerd wil worden.
Het kan dus voorkomen dat de opdrachtgever, als het resultaat hem niet bevalt,
zegt dat hij daar geen geld voor wil betalen. Daarom schilder ik zo min
mogelijk de negatieve kanten van een persoon. Ik doe mijn best om de goede
kanten te benadrukken en iemand zo voordelig mogelijk af te beelden. In die zin
is het, in het overgrote deel van de gevallen, lastig om bij een portret van
een kunstwerk te spreken’
Maar zijn leraar
gelijkt op die van Tsjartkov, hoofdpersoon van ‘Het portret’ (in Peterburgse
verhalen, Van Oorschot, 2012), een van de Oekraïense verhalen van Gogol, die
180 jaar geleden al had gezegd: ‘Pas op dat je geen modeschilder wordt […] je
jaagt een modieuze lichtval na, iets wat meteen in het oog springt […]. Hoed je
daarvoor; de grote wereld begint al aan je te trekken […] Het is verleidelijk,
je kunt modieuze schilderijtjes en portretjes voor het geld gaan maken… Maar
daarmee komt je talent niet tot bloei, zo gaat het verloren. Heb geduld […]’
‘Als hij
eenmaal een penseel vasthad, kon hij soms alles om zich heen vergeten, en als
hij het met moeite neerlegde, was het altijd net of hij uit een mooie droom was
weggerukt.’ (Gogol)
Murakami: ‘Ik kon steeds moeilijker uit elkaar houden wat normaal was en
wat niet, wat werkelijk was en wat niet. Wat je met je ogen ziet , is de
werkelijkheid, fluisterde Commendatore in mijn oor…’. Dit gebeurde toen de 60
cm grote figuur uit het schilderij van de Oude Schilder was gestapt.
Een in een grotachtige
put opgesloten Idea ontsnapt en heeft de vorm aangenomen van een personage op
het schilderij De Moord… ‘Deze minimens was gehuld in merkwaardige,
witte kleding […] Het was een ouderwets, traditioneel gewaad. Het soort kleding
dat mensen van stand droegen in Japan in oude tijden. […] als deze man uit het
schilderij was gestapt, hoe zou het schilderij er dan aan toe zijn? […] was het
dan mogelijk dat een persoon die op een schilderij was afgebeeld eruit kon
stappen? […] natuurlijk was dat onmogelijk’
Gogol reageert:
‘Maar tenslotte zag hij het
werkelijk […] Hij zag dat de oude man bewoog en ineens beide handen op de lijst
zette. Vervolgens kwam hij leunend op zijn handen overeind, stak beide benen
door de lijst en sprong eruit […] met open mond en stokkende adem keek hij naar
het huiveringwekkende rijzige fantoom in de wijde Aziatische pij en wachtte af
wat hij zou doen.[…]’
Een schilder (die ik de Oude zal
noemen) had een subliem schilderij verstopt, waarop de moord op de commendatore
wordt afgebeeld en dat gevonden wordt door de hoofdpersoon van het boek, zelf
schilder (door mij nu verder de Jonge genaamd). De Jonge was ook naamgever: hij
voorzag het doek van deze titel. Er wordt volgens hem een scène afgebeeld van
de opera don Giovanni van Mozart. De hoofdpersoon, de Jonge, getalenteerd
observator, raakt gefascineerd door het doek en krijgt er maar niet genoeg van
er gebiologeerd naar te kijken. Hoe meer hij zich hieraan overgeeft, hoe meer
het onderscheid tussen heden en verleden zoek raakt, maar ook tussen echte
wereld en een andere droomachtige wereld, die zich in een andere ruimtelijkheid
en tijd afspeelt en veel meer waar en werkelijk lijkt. Het doek kijkt hem aan,
zoals de afbeelding van de oude man in ‘Het portret’ van Gogol: ‘Vooral de ogen
waren bijzonder […] Ze keken echt, ze kéken gewoonweg uit het portret en leken
met hun eigenaardige levendigheid de harmonie ervan te verstoren.’
Heeft Murakami Gogol
gelezen, of is het toeval dat zowel de hoofdpersoon van De moord als van
‘Het portret’ beide dichterlijke schilders zijn die gefascineerd raken door een
schilderij dat ze niet zelf hebben gemaakt? Beiden bedekken het schilderij met
een laken, als bescherming tegen de onthutsende werking die het beeld op hen
heeft. Beiden dromen – in een nacht- of een dagdroom – dat het schilderij tot
leven komt en dat de afgebeelde personages uit hun vorm dat het schilderij is, stappen.
Beiden realiseren zich tegelijk hun eigen droom en ‘dat in zijn droom een
angstwekkend partje uit de werkelijkheid had gezeten.’ (Gogol). Beiden moeten
een ‘eigen stijl’ vinden en niet toegeven aan de vraag van het moment. Ook
Chartkov – zoals de Jonge van Murakami, wil liefst in een eigen stijl
schilderen, maar geeft toe aan de verleiding van het snelle succes en het
snelle geld.
Op
den duur weet de schilder niet meer wat boven en beneden is. Welke schilder?
Door hun mimetisme die ruimte en tijd ondersteboven en binnenstebuiten keert
worden ze inwisselbaar. De protagonisten steken blijkbaar een grens van de
werkelijkheid over en komen terecht in ware onwaarachtigheid. Andersom stapt de
afgebeelde uit het schilderij.
Dat ‘wisselkundige’ gebeuren openbaart ook langzaamaan reële
geheimen van de schilder. De subtiele ruilwerking tussen model en schilder, kijker
en portret, hoe er pas een geslaagd – en gelaagd – portret kan ontstaan als het
model, genereus, snippers van zichzelf aan de schilder uitleent – of
heimelijker binnensmokkelt -- en vice versa, is een van de vele wijsheden die
de perfecte en schatrijke gepolijste designmens in Murakami uitlegt – we
vermoeden zonder enige euh of hmm in zijn verhaal – aan de, alweer door hem gefascineerde,
schilder. De geldschieter uit het verhaal van Gogol, die de schilder door zijn
gulheid weinig keus laat: het schilderij moet er komen. Is ook ‘de Gladde’ een
soort van Gogoliaanse goedgemaskerde duivel, die het verhaal ensceneert en
regisseert en waar de andere spelers zich niet tegen kunnen verzetten?
Dat de Jonge – in het
tweede deel van De moord op de commendatore – het kleine pinguinpoppetje
dat ‘het meisje’ mogelijk in zijn huis heeft achtergelaten, vindt in ‘de put’ en
dat dit gegeven verder nergens meer aan bod komt, maar als een kleine
vergetelheid van de schrijver in het verhaal verloren raakt en pas in de
inleiding van het boek weer ten tonele verschijnt, zou een geheime aanwijzing
kunnen zijn, dat de gladjanus – of is hij toch meer een mannelijke geisha? -- uiteindelijk
alles – het meisje, het verhaal, de schilder, de temporaliteit van de schrijver
-- naar zijn hand heeft gezet, om zijn geheimzinnige bemeesteringsdrift te
kunnen botvieren, want dat lijkt steeds meer de drijfveer te zijn… Op de
omkeerbaarheid van de tijd, proost!
‘De Oude’ werd tijdens zijn
verblijf in Oostenrijk voor de Tweede
Wereldoorlog maar al goed op weg ernaartoe, opgepakt en gefolterd op verdenking
van een aanslag op een hooggeplaatste militair. Die aanslag was tot zijn spijt mislukt,
hij was zijn grote liefde kwijtgeraakt en een geliefde zachtaardige broer was
intussen in Japan op een tragische gewelddadige manier om het leven gekomen. Als
een gebroken man keerde hij terug naar Japan, brak volledig met zijn oude stijl
en werd een bejubeld schilder met een totaal nieuwe, naar een ver verleden
teruggrijpende schilderstijl. Zijn dramatische leven in Europa werd, samen met
zijn vroegere stijl, afgesplitst. Maar zoals dat met afsplitsingen gaat, ging
het een eigen leven leiden in de kelders van zijn ziel. Niemand wist ervan. Het
werd een geëncrypteerd trauma, dat binnensloop in zijn verhouding met de anderen,
inclusief zijn kinderen. Hechtingsstoornis zou men het nu noemen, maar dan van
de kant van de ouder die zijn verwachtingsvolle kinderen in de kou laat staan –
uit angst hen teleur te stellen? Wilde hij hen hun liefde onthouden, opdat ze
niet teleurgesteld zouden raken in het voorvoelde verlies ervan? Zijn zoon,
beste vriend van de Jonge, deed zijn kinderplicht en zorgde voor zijn stervende
vader, die levenslang een vreemde voor hem was gebleven, maar op het moment van
zijn dood een dramatisch leven weggeeft.
Het verstopte geniale schilderij
was de vorm waarin de Oude zijn trauma versleuteld had. Een iconische weergave
van een grimmige wensdroom. Daar kon de moord toch – straffeloos – begaan
worden, onder het toeziend oog van zijn geliefde minnares en broer, en van de
enge Langsmoel. Subliem! Niemand echter die zag dat hij een brokkenman was. En
het schilderij, dat evenmin door iemand werd aanschouwd, werd geen deel van een
cultuur, maar bleef branden van werkelijkheid en hartstocht. Hier geen
sublimatie! Geen herstelling! Wel de bruutheid van een esthetiek, beeld van de
Idea van een brutale en gewelddadige werkelijkheid, met een dader en gedode,
een getuige, een duivel: foltering, moord, zelfmoord! Het kijken van de Jonge wekte
dit alles pas (opnieuw) tot leven. En hoe werkelijk is waar!
Er wordt spanning opgebouwd in
deze onderkoelde geplastificeerde designvertelling: iets moet bevrijd worden en
uit het schilderij gehaald. Wat bevrijd wordt blijkt iets dat zichzelf de naam
Idea geeft en achter het huis van de schilder in een ingenieus geconstrueerd
hol opgesloten had gezeten. Gregorio Kohon zegt dat (psychische) refuges, zoals
Kafka en Bourgeois ze in woorden en beelden construeerden, creatieve potentie
mogelijk maken en niet enkel defensieve oplossingen zijn (Des tanières et des terriers).
Zoals
een idee die naam waardig moet het in dit boek een vorm krijgen om in de
werkelijkheid te kunnen rondwaren. Het bevrijden gebeurde door de Jonge en de
Gepolijste. De vorm die de Idea aanneemt is die van de Commendatore op het
schilderij. Het kleine ventje verblijdt of confronteert de schilder af en toe
met zijn aanwezigheid en zijn ideeën. Hij is de souffleur vanuit de fluisterbak
op de scène, zoals Langsmoel op het schilderij uit een gat in de grond kijkt
naar, en toekijkt op de moord die zich voor zijn ogen afspeelt. Ten slotte brengt
het schilderij hem zover dat hij de Oude, vader van zijn beste vriend en
intussen diep dement, op zijn sterfbed bezoekt. Daar krijgt hij de opdracht de
gemiste moord alsnog te begaan. Dan pas kan de Oude vreedzaam sterven. En zo
geschiedt! Langsmoel zal de Jonge in zijn hol sleuren en hij moet een soort van
hergeboorte beleven naar een gereorganiseerde werkelijkheid waar alles weer op
zijn normale plaats staat. Anders dan de schilder van Gogol, die gek wordt en
sterft, wordt hij via een geboortekanaal de aarde uit geperst en herboren als
een normale man, met vrouw en kind en al.
Kijken naar het portret en
erdoor bekeken worden is een terugkerend thema in de literaire wereld: wie
kijkt naar wie? Herkenning en gevoel van bevreemding, is dat alles? Komen we er
zonder brokken vanaf, of worden we er door opgeslokt? Is het bewondering of
afgunst die aan het werk zijn? Mimetische begeerte of diep respect voor de
meester? ‘Mimetische begeerte’ is het verlangen om een waargenomen
werkelijkheid na te bootsen.’
‘Ongemakkelijk, beangstigend is het wanneer men iets
waarmee men slechts als een fantasie vertrouwd was in het echt tegenkomt: de
dubbelganger van zichzelf of van een overledene, het déjà vu of het verdrongene
dat zich in de werkelijkheid voordoet.’ (www.psychoanalytischwoordenboek.nl)
Murakami voegt
zijn roman toe aan de lijst boeken die de Unheimlichkeit van de
verdubbeling in het portret als thema hebben: The portrait of Dorian Gray
van Oscar Wilde, ‘Het portret’ van Gogol, de verdubbelingen in de romans van
Witold Grombowicz, If I Were You van Julian Green (geanalyseerd door
Melanie Klein in On projective identification). Wat hem onderscheidt, is
dat de verdubbeling in het portret aan de orde is in zijn roman, maar dat hij ook
zijn verhaal in een positie van dubbel van het verhaal van Gogol neerzet,
zonder dit te vernoemen. De toevallige vinder, zoals ik er een ben en wellicht
ook anderen, raken verrast en gaan op zoek of het klopt.
Is Murakami er zonder brokken
vanaf gekomen, of werd hij opgeslokt door Gogol, die zelf steeds gekker werd in
zijn echte leven?
© 2024 | MappaLibri