De
geschiedenis of het lot?
De maan en het vuur wordt als Cesare Pavese’s meesterwerk
beschouwd en is het laatste wat hij schreef voordat hij zelfmoord pleegde in
Albergo Roma in Turijn op 27 augustus 1950. Zoals Emilia Menkeveld vermeldt in
haar nawoord, is de ‘symbolische werkelijkheid’ waartoe Pavese zelf zijn roman
rekende, samen komen te vallen met de mythevorming rond zijn eigen persoon. Zijn
geboortedorp Santo Stefano Belbo en de voormalige timmerwerkplaats van Pinolo
Scaglione, zijn jeugdvriend, zijn bedevaartsoorden geworden voor de
Pavese-adepten en vinden ook hun weerslag in de roman.
De hoofdpersoon keert na de
oorlog vanuit Amerika terug naar het dorp waar hij is opgegroeid, maar hij kan
het niet zijn geboorteplaats noemen, aangezien hij als bastaard is
grootgebracht in een gastgezin van arme boeren die voor een baas werkten. Voor
Pavese was het echter zijn geboortedorp maar hij is er niet opgegroeid, zijn
moeder verhuisde na de dood van zijn vader toen hij zes was met hem naar de
stad Turijn. Toch heeft ook Pavese het dorp altijd nodig gehad om zich ergens thuis
te voelen. Zoals de ik-verteller in de roman het verwoordt:
‘Je hebt een dorp nodig, al was
het maar om er weg te kunnen gaan. Een dorp wil zeggen dat je niet alleen bent,
dat je weet dat er in de mensen, in de planten, in de aarde iets van jou is,
wat ook als je er niet bent op je blijft wachten’.
En je moet een vriend treffen die
jou leert dat het dorp de wereld is maar die je ook de weg naar Canelli wijst
die over de heuvels naar de zee voert, naar Genua en verder, de oceaan over,
naar Amerika. En dat is in de roman Nuto, de muzikant op de dorpsfeesten en
later de timmerman die de werkplaats van zijn vader overneemt, die nu nog te
bezichtigen is.
Teruggekomen zegt de hoofdpersoon aan Nuto dat het mooie aan Amerika is
dat iedereen er bastaard is. De beschrijvingen van dit continent hebben
misschien het hoogste literaire of zelfs filmische gehalte, aangezien ze iets
bijna buitenaards hebben met de grenzeloze vlaktes waar de elementen overheen
razen en niets bestand blijkt te zijn tegen de onverschilligheid van het geweld
van mens en natuur. Liggend in het gras bij Oakland met een meisje boezemen het
harde geluid van krekels en kikkers en de zee aan sterren de hoofdpersoon angst
in, want zo uitvergroot zijn ze onderdeel van een land dat nooit voor niemand
genoeg is, waar niemand ooit stopt en dus ook niemand iemand kent laat staan heeft
aangeraakt. Daar zijn excessen nodig om iets te kunnen voelen:
‘Er kwam een dag dat ze, om iets aan te raken […] een vrouw
wurgden’.
De
elementen zijn niet die van hem en vormen niet de tijdloze harmonie van eenheid
en verlangen waarvan de hoofdpersoon deel uitmaakt zodra hij weer op de heuvels
van Gaminella vertoeft: ‘Je moest er zijn opgegroeid, het in je hebben als de
wijn en de polenta, dan wist je het zonder dat je erover hoefde te praten, en
alles wat je al die jaren zonder het te weten met je hebt meegedragen, begint
nu te leven bij het knarsen van een wagen, bij een koe die met zijn staart
slaat, bij de smaak van een minestra, bij de stem die je ’s nachts op het plein
hoort’. Hij vergelijkt de goed bewerkte wijngaard met een gezond lichaam en de
nutteloze schoonheid van de stoppels en heuvels er omheen met iets wat vrouwen
ook over zich heen hebben: ‘het doet plezier ernaar te kijken en te weten dat
er nesten zijn’.
De vrouwen die de hoofdpersoon in
Amerika heeft bemind hebben het gezonde gestel van een goed bewerkte wijngaard,
en hebben een eigen schoonheid die nutteloos is en geen oogsten opbrengt, want
ze zijn bastaards zoals hij. Niet anders is het gesteld met de vrouwen in de
Belbo waarvan verhaald wordt, voor hun bloei richten ze zich op de man, en zijn
zo de oorzaak van hun eigen ondergang. Toch deel ik niet helemaal Menkeveld’s
oordeel dat het perspectief van de vrouwen in De maan en het vuur niet Pavese’s
grootste interesse heeft.
En hiervoor moeten we eerst terugkeren naar het verhaal van
de maan en het vreugdevuur. Waar staan deze voor? Dat wordt duidelijk uit de
gesprekken die de hoofdpersoon voert met zijn vriend Nuto en diens idee over
het lot dat zowel voorbestemd is als gemaakt moet worden om het onrecht in de
wereld te bestrijden: ‘een lot – dat idee van hem dat je de dingen moet
begrijpen, rechtzetten, dat de wereld slecht in elkaar zit en dat het in ieders
belang is die te veranderen’. Dit maakt dat Nuto het niet eens kan zijn met de
hoofdpersoon die teruggekeerd uit Amerika, het land van de continue
verandering, plezier beleeft aan de onveranderlijkheid van de landschappen en
gezichten, en zijn afwezigheid niet in jaren rekent maar in seizoenen. Nee,
voor Nuto moet het lot niet begrepen worden als de onmenselijkheid van het
leven op de heuvels waar de oorlog geen verandering in heeft gebracht, maar in
tegendeel, als het gevolg van ‘de armoede, de razernij van dit leven’ dat geen
uitweg biedt. En toch gelooft Nuto nog altijd in de maan en de invloed die deze
heeft op het groeien en cultiveren van de gewassen, iets wat de hoofdpersoon afdoet
als bijgeloof. Hetzelfde geldt voor de vreugdevuren in de stoppelvelden die op
Sint-Jansavond werden gestookt, voor de hoofdpersoon maken ze deel uit van de
gevoelens die hem terugvoeren naar zijn leven als jongen in die heuvels, voor
Nuto hebben ze de functie om de aarde wakker te schudden.
De maan en het vuur: het gaat in
feite om een keuze die niet gemaakt kan worden, tussen de vervulling van een
lotsbestemming en de maakbaarheid van de geschiedenis, en dit dilemma wordt in
de roman inzichtelijk gemaakt met de lotgevallen van de vrouwen, die stuk voor
stuk slachtoffer zijn van geweld, en van de vuren die ontstoken worden, als
traditie en volksgeloof en als uiting van de razernij die armoede of
klassenstrijd heet. Dit is geen politieke roman, Pavese verwoordt hierin eerder
‘zijn ingewikkelde verhouding tot het fascisme en de consequenties van actief
verzet, zonder een duidelijk oordeel te vellen’ (Menkeveld in het nawoord). De
lijken van Duitsers, fascisten en partizanen die worden teruggevonden in de
heuvels en de reactionaire reacties van de bevolking die worden aangestuurd
door de plaatselijke priester, getuigen allemaal van het feit dat noch de
fascisten noch de communisten iets hebben kunnen veranderen aan de klassenverhoudingen.
De hoofdpersoon verwijt Nuto dat de communisten hun ‘momentum’ gemist hebben en
zich niet, zoals in Amerika, hebben verenigd in vakbonden die het opnemen voor
de zwakken in de samenleving. Nuto daarentegen wijst de hoofdpersoon erop dat
de plaatselijke bevolking geen kranten of boeken leest en zo verstoken blijft
van de informatie die hen vrij kan maken. Beiden hebben langs de zijlijn een
actieve rol in het verzet gespeeld, de hoofdpersoon in Genua waarna hij is
uitgeweken naar Amerika zodra het voor hem te gevaarlijk werd, en Nuto heeft bijstand
verleend aan ondergedoken partizanen maar is zelf niet de bergen ingetrokken.
Het lot voltrekt zich in het maanlicht en in de vlammen van de vreugdevuren.
Een stuwende
kracht in het verhaal is de geschiedenis van de mooie Santa, de dochter van Sor
Matteo, de baas waarvoor de hoofdpersoon, toen met de bijnaam Anguilla
(paling), als knecht werkte op het landgoed van La Mora. Hoe de politieke
strijd haar noodlottig is geworden wordt pas aan het einde van de roman
onthuld. De tragiek van armoede en razernij voltrekt zich eveneens met een
vuur, met de brand waarmee pachter Valino zijn eigen huis in brand steekt. Zo
wordt duidelijk, uit dit lyrische meesterwerk, dat maan en vuur, lot en
geschiedenis, altijd tegelijkertijd aanwezig zijn zonder geïsoleerd te kunnen
worden om voor doelen of idealen te worden ingezet. Ze zijn de stof waarvan we
gemaakt zijn zonder dat we er toegang toe hebben.
Cesare Pavese: De maan en het vuur, Cossee, Amsterdam
2024, 222 p. ISBN 9789464521498. Vertaling van La luna e i falò door Max Nord en Mara Schepers.
Distributie Pelckmans Uitgevers
© 2025 | MappaLibri