Groot te zijn zonder
echte prijzen, dat was lange tijd het lot van Mance Post
(11.01.1925-02.12.2013). De jury van de Max Velthuijs-prijs 2007, onder
voorzitterschap van Saskia de Bodt, had er dan ook geen enkele moeite mee
om argumenten te vinden voor het waarom van deze prijs voor haar. Ze
voldeed zo’n beetje aan alle eisen van een goede illustrator: ze
was ‘dienend’ en tegelijk beeldbepalend. Ze deed meer dan alleen de door de
schrijver opgeroepen wereld uitbeelden. Ze kon goed kijken en was ook in
andere opzichten een echte ambachtsvrouw, in staat zich te vernieuwen —
ze kon dat nog op zeer hoge leeftijd. En ze was ten slotte maker van
enkele klassieke beelden. De jury roemde vooral de illustraties bij het werk
van Toon Tellegen, maar bij een paar generaties is ze vooral het gezicht van de
‘Madelief’-boeken van Guus Kuijer. In Kuijers feestrede bij de uitreiking van
de Max Velthuijs-prijs stelt zijn Madelief voor de illustrator te zien als ‘het
oog van de schrijver’. De schrijver vindt dat een interessante optie, hij is
iemand die zijn personages niet voor zich ziet, maar ze vooral hoort — dat
schijnt ook zo te zijn bij Tellegen. Het duurde tot 2006 voordat een officiële
jury (die van de Penselen) bepaalde dat Mance Posts oog voldoende literair en
artistiek interessant was.
Mance Post was tamelijk goed in
het illustreren van boeken die prijzen kregen voor de tekst. Haar beide
huisschrijvers, Guus Kuijer en Toon Tellegen, haalden de ene na de andere
Griffel binnen: Kuijer voor drie ‘Madelief’-boeken, Tellegen voor zijn
dierenvertellingen. Bij de recensenten zijn verschillende argumenten te vinden
waarom Post hier buiten de prijzen valt: ze zou te realistisch
illustreren, te gewoon, te wollig, te knus, kinderachtig, te dienend, om er
maar een paar te noemen. Toen ze in de jaren tachtig op verzoek van Reinold
Kuipers de dierenverhalen van Tellegen met houtsneden illustreerde, was het ook
niet meteen goed genoeg. Pasten die wat koelere, krachtige prenten wel bij de
meer wazige vertellingen van Tellegen? En was het nog herkenbaar als werk van
Mance Post? Wel hadden de meeste recensenten bewondering voor het radicaal
andere van deze illustraties, wat overigens niet betekende dat Post niet ook
met potlood en penseel bleef werken, bijvoorbeeld voor De man met de rode jas (1987) van Hans Hagen en de ‘Fortuin’-serie
van Margaret Mahy in de jaren negentig (met, jawel, het verwijt van
kinderachtigheid, van de NBD-recensent). Er was wel onofficiële waardering.
Liefkozend werd ze ‘de moeder van Madelief’ genoemd. In De hele Bibelebontse berg (1989) mogen twee van haar illustraties
elk een hele pagina innemen en een derde prent een halve. In 1997 is de eerste
tentoonstelling die het Letterkundig Museum aan een illustrator wijdt die met
het werk van Mance Post. De conservator, Aad Meinderts, vindt het heel vreemd
dat Post nooit een echte prijs gewonnen heeft en ‘bewijst’ met zijn
tentoonstelling dat ze een ware kunstenaar is, door een flink deel van haar
werk zonder tekst of boek te tonen: het blijft helemaal overeind! <br /> Een
prijs hing dus al enige tijd in de lucht, desondanks kreeg de eerstvolgende
editie met dierenverhalen, Ze sliepen nog
(2000), geen Penseel. Toch lijkt hier de victorie te beginnen. Het is een
bundel met thematisch samenhangende verhalen, fraai uitgegeven, met mooie
schutbladen, alles in het groen: op het omslag hard, donker, binnenin licht en
zacht. Hoewel het geen prentenboek is, maar een boek met enkele prenten, staat
de naam van de illustratrice er even groot op als die van de schrijver — in Tellegens eveneens
fraai vormgegeven Is er dan niemand boos
(2002), met tekeningen van Annemarie van Haeringen, gebeurt dit niet. Maar
waarom is dit boek nog geen doorbraak? Voor een deel waarschijnlijk omdat de
prenten, hoe fraai uitgevoerd ook, niet heel spannend zijn, je krijgt niet veel
meer dan dierenportretten en wat de tekst meedeelt (en in één geval een rare
tegenspraak). Verder was het misschien een tikje onduidelijk wat precies de
inbreng was van vormgeefster Barbara van Dongen Torman, die enkele eerdere
lino’s van Post voor deze bundel bewerkte. In 2006 krijgt Post dan
eindelijk het Zilveren Penseel. Het is verleidelijk om dit toe te schrijven aan
haar nieuwe werkwijze: een gemengde techniek, met nadruk op papier. Opnieuw
weet ze zich te vernieuwen, maar in dit geval blijft ze herkenbaar. Het betreft
Tellegens bundel Middenin de nacht,
een soort jubileumboek (Post werd tachtig), dat even interessant vormgegeven is
als Ze sliepen nog. Weer is er
dezelfde lettergrootte voor schrijver en illustrator, en zijn er de fraaie
schutbladen. Er is een Penseel-jury die met interesse kijkt naar de toename van
vormen en technieken. Niet alleen is er thematische samenhang in de teksten, en
nog duidelijker in de prenten: met blauw en zwart papier gemaakte beelden, ook
is er een spannende interactie tussen tekst en beeld. Post tekent hier op een
prent met de olifant niet allerlei takken, maar ze scheurt en knipt een compact
bladerdak, waar de olifant straks snel doorheen zal breken. De maan zien we nog
niet, dat horen we straks van de tekst, wel de uiterste concentratie waarmee
het dier recht omhoog klimt — het is onmogelijk maar mogelijk. En Post durft
ook een enkele keer een dier groter af te beelden dan een ander, iets wat
Tellegen eigenlijk verboden had (zie Holtrop, 2001).
Het was dus
meer dan alleen de nieuwe techniek met papier die de bundel succesrijk maakte,
maar die is wel heel bijzonder. Post zelf noemde die techniek ‘nogal knoeierig’
(Akveld, 2010), maar het resultaat mag er wezen. Op nagenoeg alle prenten
wordt blauw Japans papier gebruikt, dat samen met het zwart perfect het geheim
van de nacht oproept en tot beschouwing aanzet. Soms worden wat flintertjes wit
uitgestrooid bij wijze van sterren. Er wordt relatief weinig gescheurd, maar
dat is dan direct wel heel effectief (bij de boom van de olifant, en om golven
aan te duiden). De Max Velthuijs-jury spreekt van ‘de kracht van Japanse
prenten’ (die we dan maar even op één hoop gooien), waarmee die van Post
inderdaad wel iets gemeen hebben: het beperkte kleurpalet, het ontbreken van
schaduwen, het onderwerp, maar wellicht doelt de jury ook op de soberheid, de
kracht van de eenvoud en een zekere tweedimensionaliteit. In deze bundel is het
vooral de kleur van het papier die het ‘m doet, maar ook merk je al iets van
het effect van de textuur ervan. Die zie je nog wat beter in de volgende, in
dezelfde uitvoering gepresenteerde bundels De
eenzaamheid van de egel (2006) en De
almacht van de boktor (2007), waar de textuur van respectievelijk het
oranjegeel en het paars zorgt voor veel levendigheid, vooral op de minder
drukke prenten met wat grotere vlakken. Daar is het gebruik van het papier dus
echt een meerwaarde, het toont zich als een krachtig middel op sobere
en rustige prenten. Als middel om accenten te leggen wordt het misschien al
snel een maniertje en is de extra waarde feitelijk vooral decoratief, of voor
de eenheid van illustratie binnen de bundel. Ook nu weet Post zich weer te
vernieuwen, het decor bestaat soms uit stroken gekleurd papier, een enkele keer
over elkaar heen, soms lijkt er even, heel dun, een schilderskwast gebruikt te
zijn. Een belangrijk nieuw element, het sterkst in Middenin de nacht, en daarin het gaafst in de prent met kikker en
reiger, is het gebruik van met witte inkt getrokken contourlijnen. Zelden zag
je een dier zo onherroepelijk buitengesloten worden als de krekel door de mol
en de aardworm die het duister vieren (zie afb. p. 4). Ook in Posts laatste
bundel Een lied voor de maan (2012)
zit interessant papierwerk, zowel op de grond als in de lucht, maar Barbara van
Dongen Torman had van mij ook op omslag en titelpagina gemogen. Mijn indruk is
dat deze voortreffelijke vormgeefster nog wel iets meer credits voor de bundels
vanaf 2000 zou kunnen krijgen. Door de herkenbaarheid van de edities, de
presentatie van de namen van schrijver en illustrator, de beperking tot één
kleur (maar wellicht bepaalde Post dit zelf) en de (verdere) opmaak. Voor de
laatste bundel bewerkte ze, net als in 2000, eerdere illustraties van Mance
Post. Maar een vormgeefster is nu eenmaal vooral voor op het achterplat en/of
in het colofon. Op voorplat en titelpagina staat Post nu als eerste genoemd,
dan pas de schrijver: ‘Met woorden van Toon Tellegen’. Een eerbetoon, en
een mooi slot van een interessante carrière. Dezelfde formulering overigens
werd gebruikt op omslag en titelpagina van Posts autobiografische Ik woonde in een leunstoel (1979): ‘Met
woorden van Guus Kuijer’. Voor de vertrouwde illustraties bij diens werk werd
ze in Nederland niet, maar, samen met de schrijver, wel in Duitsland bekroond,
met de Deutscher Jugendliteraturpreis voor Krassen in het tafelblad (1978).
Daar was ze dus al begin jaren tachtig officieel een beetje groot.
Bronnen
Akveld,
Joukje. ‘Mance Post’. In: Tekenaars. Hoogland & Van Klaveren, 2010
Bulcaen, Chris. ‘De verwondering van de dieren’. De Leeswelp 2007,
nr. 9
Holtrop, Aukje. ‘Voor Toon Tellegen zijn alle dieren
echt gelijk.’ Vrij Nederland, 01.01.2001. Geraadpleegd via Literom
Juryrapporten en feestredes
Zilveren Penseel 2006: http://www.cpnb.nl/gp/penseeljuryrapport_2006.doc
Max Velthuijs-prijs 2007:
http://www.literatuurplein.nl/litprijseditie.jsp?litPrijsEditieId=719
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2014
© 2023 | MappaLibri