Op zondagmiddag 18 mei opende in
het Literair Museum van Hasselt het eerste deel van de dubbeltentoonstelling
‘Werkplekken’, die bezoekers een inkijkje geeft in de ateliers van bekende
Vlaamse en Nederlandse illustratoren en schrijvers. De expositie, die loopt tot
2 november, toont de werkplekken van Charlotte Dematons, Gerda Dendooven,
Pieter Gaudesaboos, Ingrid Godon, Bart Moeyaert, Judith Vanistendael, Joke van
Leeuwen en Kaatje Vermeire. Het is een samenwerking met de bibliotheek van
Genk, waar vanaf 21 juni tot 5 november de ateliers van Sabien Clement, Merel
Eyckerman, Tom Schamp, Leo Timmers, Thé Tjong-Khing en Paul Verrept centraal
staan.
Een jaar zonder de Dood
De tentoonstelling werd feestelijk ingeluid met hapjes en drankjes.
Na het welkomstwoord konden de bezoekers ronddwalen door de expositieruimte en
in gesprek gaan met de auteurs (op Joke van Leeuwen en Judith Vanistendael na
waren ze allemaal aanwezig), of toekijken hoe de illustratoren samen een
muurschildering maakten in de gang. Bart Moeyaert had daar eerder al een
gedicht op de wand achtergelaten.
De tentoonstelling volgt een
vast patroon. Iedere illustrator of schrijver heeft een eigen vitrine gevuld
met dingen die horen bij zijn of haar werkplek: schetsen, notitieboekjes,
inspirerende voorwerpen of foto’s... Daarboven zien we een grote portretfoto
van de kunstenaars in hun ateliers, gemaakt door Eveliene Deraedt, met een kort
biografietje. Naast de vitrine liggen boeken, notitieboekjes en schetsblokken
ter inzage, en aan de wand prijken nog meer tekeningen, foto’s en prentjes.
Meteen valt op dat de illustratoren en schrijvers een heel andere
aanpak hanteren bij het vullen van die vitrine. Bij de eersten staat vaak een
specifiek werk centraal en zien we een duidelijke ontwikkeling van schets tot
afgewerkt beeld, zo tekende Ingrid Godon tientallen babygezichtjes voor Quelque chose de grand om de
gelaatstrekken perfect te krijgen. Inzage in het denkproces van de schrijver is
echter lastiger uit te beelden, zo beaamt ook Bart Moeyaert: ‘Een tekst waarin
vier woorden veranderd zijn, vind ik niet zo interessant om aan de bezoeker te
tonen – persoonlijke voorwerpen zeggen veel meer.’ In Moeyaerts vitrine vinden
we onder meer een paar geluksbrengende stenen, een handpop van de Dood, een
potlodenset uit Bologna en ‘Circus Bart’, een leeg postpakketje dat aan de
binnenkant beschilderd is door illustratrice Joke Van Eyck. Het zijn echter de
verhalen achter deze voorwerpen die de persoon Bart Moeyaert tot leven doen
komen: hoe hij zich tijdens een zakendiner in München excuseerde tegenover zijn
gesprekspartner en terugliep naar de etalage waarin hij eerder die avond de
handpop had gezien die hem zo intrigeerde, bijvoorbeeld. Zulke anekdotes geven
kleur aan de inhoud van de vitrine. Ikzelf had het geluk dat Moeyaert naast me
stond om ze te vertellen; de doorsnee bezoeker moet het helaas doen met een
papiertje waarop een korte omschrijving van de attributen vermeld staat. Op
mijn vraag of hij sommige van die spulletjes ook echt gaat missen in zijn
atelier, knikt Moeyaert instemmend: ‘Een jaar zonder de Dood, dat gaat zeker
moeilijk worden.’
Bach met de volumeknop op tien
Een ander verschil dat
opvalt wanneer we de vitrines met elkaar vergelijken, is de werkwijze van
Ingrid Godon, die voor Quelque chose de
grand werkte met een bestaande tekst van de Zwitserse schrijfster Sylvie
Neeman, en Charlotte Dematons, die met Nederland een woordeloos prentenboek
maakte. Godon had duidelijk een concept om op voort te bouwen, namelijk een
verhaal over de zee. In haar vitrine zien we dan ook veel voorwerpen die daar
iets mee te maken hebben (meeuwen, kiezels, een vuurtorentje). Maar ook de
persoonlijke details ontbreken niet, bijvoorbeeld Bach, wiens muziek Godon naar
eigen zeggen graag draait tijdens het tekenen, ‘met de volumeknop op tien’. Zou
muziek ook een rol spelen in het werkproces van de andere kunstenaars, vraag ik
mij af. Maar alleen Godons vitrine bevat een verwijzing naar een artiest.
Het project van Charlotte Dematons moet een monsterklus geweest
zijn, getuige het notitieboek waarin ze lijstjes bijhoudt van alles wat typisch
Nederlands is, van kinderboekenfiguren tot etenswaren. Maar ook een foto van
een goede vriend in zijn camper prijkt aan de muur. Wanneer ik Dematons
daarnaar vraag, kom ik te weten dat er heel wat van haar persoonlijke bekenden
in het boek Nederland ronddwalen: haar moeder en broer in het ziekenhuis, haar
echtgenoot in de Efteling... Op de schouw naast de vitrine prijkt een grote
reiger met een strik om zijn nek. Een cadeautje van haar uitgevers, zo blijkt,
omdat deze vogel niet wegtrekt in de winter en daarom als een motief op elke
pagina in Nederland terugkeert.
De enthousiaste verhalen van Dematons
getuigen van een zeer intensieve research (net als haar precisie: op de prent
van Rotterdam is precies zestig procent van de figuurtjes van allochtone
afkomst!). Het is dan ook heerlijk om naar hartenlust te kunnen grasduinen in
haar notitieboek, dat tot mijn verbazing gewoon los naast de vitrine ligt.
‘Knap hè, hoe ze dat nagemaakt hebben?’ zegt Dematons. Ik sta versteld: is dit
dan niet haar eigen Moleskine? Wat blijkt: alle notitie- en schetsblokken die
je kunt inzien, zijn kopieën. De medewerkers van het Literair Museum hebben de
originele boeken pagina voor pagina ingescand, afgedrukt en samengebonden – in
het geval van Dematons dus in een echte Moleskine, compleet met losse
notitiebriefjes die met plakband aan het boekje zijn bevestigd. En bij de
aquarellen die Gerda Dendooven maakte ter voorbereiding van Rennen is het
papier zelfs licht gebobbeld, alsof er echt met natte verf op geschilderd is.
Ongelooflijk! Directrice Marijke Rekkers legt uit: ‘We zijn vertrokken vanuit
het idee van de schetsboeken, omdat de meeste mensen dat vaak het interessantst
vinden. Bovendien bieden we zo de kans om in een beperkte ruimte een uitgebreid
aanbod tentoon te stellen.’ Bij Pieter Gaudesaboos, die zijn op de fifties en
sixties geïnspireerde illustraties digitaal ontwerpt, ligt er geen schetsboekje
maar een leporello van zijn nog te verschijnen boek Wat zit er in de kist?
Meteen ook de enige die er bestaat, want Lannoo vond drukken op dit bijzondere
formaat te duur. Het Literair Museum wilde Gaudesaboos graag helpen om zijn
idee te realiseren en maakte speciaal deze leporello speciaal voor hem.
Hieruit blijkt opnieuw de bezieling en het oog voor detail, waarover ik
al eerder sprak in mijn artikel over de tentoonstelling ‘Verhalenreis’ in
hetzelfde museum (De Leeswelp nr. 8,
2013). Ook ‘Werkplekken’ nodigt uit tot urenlang rondsnuffelen, zelfs wanneer
het kwik boven de 25 graden stijgt. En het doet uitkijken naar de expositie in
Genk.
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2014
© 2023 | MappaLibri