Zomer van de vriendschap. Oostende, 1936

Op 22 juni 1936 schrijft Stefan Zweig (1881-1942) aan zijn secretaresse/minnares, Lotte Altmann, dat ze de komende maand zullen doorbrengen in Oostende: ‘Grote koffers niet nodig. We zullen er eenvoudig leven.’ Zweig haalt ook Joseph Roth (1894-1939) naar de Koningin der Badsteden, niet het minst omdat er een verbod geldt op sterkedrank, waardoor hij hoopt om er de slopende alcoholverslaving van zijn vriend in te dijken. De twee topschrijvers worden door een bijzondere vriendschap verbonden. Zweig is de zoon van een rijke, joodse textielhandelaar uit Wenen, Roth een arme jood uit de meest oostelijke uithoek van Oostenrijk-Hongarije. In de jaren twintig werkt Roth zich op tot een bekend journalist en ook als romancier rijst zijn ster. Wanneer zijn werk door de nazi’s naar de brandstapels wordt verwezen - bijna drie jaar eerder dan dat van Zweig -, krijgt Roth het echter moeilijk om rond te komen. De schulden groeien hem boven het hoofd, ook al draait de beter verdienende Stefan Zweig de geldkraan geregeld open.
Er is die zomer nog meer schoon volk in Oostende, onder anderen de immer opgewekte auteur-uitgever Hermann Kesten, de sterreporter Egon Erwin Kisch, de met het leven worstelende (toneel)schrijver Ernst Toller. En last but not least: Irmgard Keun (1905-1982). Anders dan de overige emigranten die na 1933 uit Hitlers Derde Rijk zijn gevlucht, is de Duitse noch van joodsen bloede noch communistisch. Toch werd haar werk geviseerd door Hitlers bruinhemden. Te modern en zelfbewust vonden ze de vrouwelijke hoofdpersonages in haar bestsellers Gilgi, eine von uns en Het kunstzijden meisje. Toen haar romans daarom werden verboden in Duitsland, vertrok ze. Oostende was haar eerste tussenstop.
In de brasserie bij Hotel du Parc werd Irmgard Keun aan Joseph Roth voorgesteld. Toen al was zijn gezondheid naar de haaien door de drank, maar de bruisende schrijfster had vooral het gevoel ‘een mens te zien die van treurigheid in luttele uren zou sterven’. De twee tegenpolen worden naar elkaar toe gezogen en geraken verwikkeld in een romance, die bijna twee jaar zal standhouden. Dit neemt niet weg dat er in Oostende bovenal moest worden gewerkt. Schrijven is volgens Roth een heilige plicht voor auteurs in ballingschap. Bovendien worstelen ze allemaal met deadlines. Roth en Keun houden ware ‘schrijfolympiades’ in de cafés aan het Wapenplein. Hij steevast achterin, zo ver mogelijk weg van zon, zee en strand; voorin zwoegt zij aan haar roman Na Middernacht, over de nazidictatuur. Allebei prijzen ze zich gelukkig dat zij, zelf ook een heus drankorgel, het Schnapsverbot weet te omzeilen.
Mark Schaevers schreef in 2001 al zijn Oostende, de zomer van 1936 en bracht dit jaar een herziene versie uit van deze gedramatiseerde geschiedenis. Volker Weidermann (1969) bestempelt zijn relaas als roman. De literatuurcriticus kleurt historische anekdotes bij en dicht de overzomerende emigranten woorden en gedachten toe. Daarvoor heeft hij duidelijk dezelfde brieven, dagboekfragmenten en archieven uitgespit waarop ook Mark Schaevers zich beroept.
Op de vleugelslag van Weidermanns verbeelding volg je de geportretteerde schrijvers en hun besognes van op de eerste rij. Je hoort ze na de werkdag een potje roddelen of bakkeleien over de actualiteit die wordt beheerst door de Spaanse Burgeroorlog en door de Olympische Spelen van Berlijn. Dat die door Hitler worden aangegrepen om ogenschijnlijk het ‘afschuwelijke gewaad van racisme en antisemitisme af te leggen’, frustreert hen mateloos. Al biedt Oostende ontspanning en vermaak, echte vreugde heerst er nooit onder deze zomergasten. Allemaal zien ze Europa immers afstevenen op de ondergang en voelen ze zich schuldig, omdat er niets is waarmee ze het oppermachtige kwaad kunnen tegengaan.

Cossee, Amsterdam, 2015, 158 p., ISBN 9789461314079

© 2024 | MappaLibri