Sinds kort is het in Duitsland alom bejubelde Herkunft van Botho Strauss – volgens Die Zeit ‘unser wichtigster Autor’ – naar het Nederlands vertaald.
Duitslands grootste auteur, die, ook nog volgens Die Zeit, met dit werk ‘grote literatuur’ schrijft: dat schept
verwachtingen.
Herkomst valt moeilijk te definiëren.
Je zou kunnen zeggen dat het een vage, op associatie gebaseerde autobiografie
van een bijna zeventigjarige auteur is die terugblikt op zijn leven. En dat is
het ook, maar niet helemaal. Je zou kunnen zeggen dat het Strauss’ eigen Brief an den Vater (Franz Kafka) is. En
inderdaad, de vader, die geregeld in de tweede persoon wordt aangesproken,
speelt een centrale rol in de tekst. Maar toch is Herkomst ook meer dan dat. Juister, misschien, is het om deze tekst
een lofzang op de herinnering te noemen.
De ik-verteller in Herkomst maakt het ouderlijke huis, waar
hij sinds zijn tiende jaar gewoond heeft, leeg. Zijn vader is al jaren dood,
zijn moeder kan niet meer voor zichzelf zorgen en verhuist naar een rusthuis.
Die letterlijke opkuis, het raamwerk waarbinnen de herinneringen een plaats
krijgen, is een mooi beeld voor wat de ik-figuur in deze tekst eigenlijk doet.
Door het huis op te ruimen en te vertellen over de herinneringen die dat huis
bij hem oproepen, probeert hij met zijn verleden, met zichzelf, met zijn
herkomst in het reine te komen. Of zoals hij het zelf verwoordt: ‘Zo veel
dingen nog niet… opgevouwen als schone lakens… gevouwen om ze op te ruimen… en
nog allerlei andere doeken, zo groot, zo verkreukeld dat niemand ze keurig kan
opvouwen en op de stapel in de krakende eikenkast van grootmoeder leggen, de
kast die mijn geheugen is’.
Met een citaat van Grillparzer geeft de verteller aan waar
zijn geheugen het vaakst naar afdwaalt: ‘Mijn vader leeft, een levende in mij /
zolang ik adem, leeft ook mijn herinnering aan hem’. Hoewel de herinnering aan
zijn vader gepaard gaat met schaamte en hij, zoals zovelen, ooit zwoer nooit te
zullen worden zoals zijn vader was, herkent hij steeds vaker zijn vader in
zichzelf. De herinneringen aan zijn vader zijn voor hem dan ook de moeilijkste
om op te ruimen. Dat blijkt onder andere uit de directe rede waarmee hij zijn
vader aanspreekt: ‘Ik heb je dood destijds niet tot me laten doordringen. […]
Ik was bezig met vooruitkijken en mijn verdriet brak me niet’. Maar hij
reflecteert ook in de derde persoon over de invloed van zijn vader: ‘Ze [zijn
vaders handen] hebben mij geleid, lang nadat ze me niet meer konden aanraken,
nog lang na het verval van hun welgevormdheid tot koud poeder’. In vrijwel elke
zin loert de vader om de hoek.
De herinneringen verlopen veelal chronologisch, maar worden
vooral door middel van associatie aan elkaar geregen. De daardoor voor de lezer
soms vage situering komt de tekst echter alleen maar ten goede. Net omdat het
narratief zo los is, evoceert Herkomst
zo wonderlijk de ervaring van de herinnering. Te midden van die herinneringen
maakt Strauss plaats voor een metareflectie over de werking van het geheugen: ‘zwarte
gaten in het geheugen zijn in werkelijkheid geen hiaten, maar gebieden van
maximale massadichtheid’. Of: ‘wie zijn herinneringen vertelt, bevindt zich
niet in een toestand van herinnering’. Herkomst
is een herinnering, en tegelijkertijd een poging om van op een afstand die
herinnering te overschouwen. Het pakweg honderd pagina’s tellende boekje is
bovendien geschreven in een majestueuze taal. Geen woord te veel, elke zin
raak. Ja, Botho Strauss’ Herkomst is
inderdaad grote literatuur.
Amsterdam:
Wereldbibliotheek 2015, 111 p. Oorspr. titel Herkunft, vertaald door Gerrit Bussink. ISBN
9789028426443
© 2024 | MappaLibri