De wanhoop is tijdelijk voorbij

Over het leven en werk van Hans Lodeizen blijft Bart Moeyaert in zijn inleiding zeer summier: hij overleed in 1950 op zesentwintigjarige leeftijd aan leukemie, liet een dichtbundel en heel wat ongepubliceerd materiaal achter, waarmee hij in een mum van tijd tot de literaire canon ging behoren. Ook over wat Lodeizen voor hem bijzonder maakt, laat Moeyaert weinig los. In plaats daarvan benadrukt hij het belang van vrijheid en speelsheid bij het lezen van poëzie. Wat de dichter ook heeft willen verwoorden, als lezer geef je je eigen betekenis aan een gedicht. En daar is helemaal niets mis mee: ‘Als poëzielezer moet je vertrouwen hebben in jezelf’. Met deze bemoedigende boodschap stuurt Moeyaert je het werk en de wereld van Lodeizen in. Daarbij laat hij je geen andere keuze dan deze veelvuldig besproken en bestudeerde dichter met een frisse, onbevangen blik te lezen.
Een steeds terugkerend thema in het werk van Lodeizen is het verlangen naar een echt, authentiek leven, dat vaak onbereikbaar blijft. Sommige gedichten verbeelden een voorlopige wereld, waarin er gewacht wordt tot het echte leven kan beginnen, zoals in ‘Brief van boord’, waarin zeelui vol ongeduld wachten tot hun schip eindelijk gaat aanmeren: ‘in de schommel van de wind lig / ik dromend over muziek en gedans’. In andere gedichten wordt dit echte leven afgezet tegen een onecht leven, dat onvolledig of kunstmatig is: ‘ik wil met mijn sexuele organen in / de wereld zijn en niet alleen als een / viool lopen in een nacht bedekt met / fluweel een kleed van onechte kussen’. Het lichaam, zo blijkt ook uit dit voorbeeld, is nodig om in het leven te kunnen staan, het te kunnen ervaren. Het is dan ook niet verbazend dat er uit Lodeizens gedichten een heel ambivalente houding tegenover dat lichaam spreekt. Soms wordt het met milde verwondering bekeken: ‘mijn mooi lichaam / ik voel je ik bekijk je / klein lichaam / dag lichaam’. Soms wordt het gezien als een vreemde, een andere: ‘ik weet anders van het / lichaam maar weinig af’. Soms betekent het lichaam ook gewoon zwakte, tekort, ontoereikenheid: ‘en mijn vermoeid lichaam dat geen honing kent / lichaam zwak boven mate en gespleten’.
Moeyaert citeert letterkundige Anthonie Donker, die Lodeizen een ‘bloeder’ noemt: een type dichter bij wie de grens tussen werk en leven nauwelijks nog te trekken valt: het ene vloeit voort uit het andere. Er gaat inderdaad iets directs uit van deze gedichten: alsof je bij het lezen niet enkel naar het werk, maar ook naar het leven van de dichter kijkt, met hem meeleeft, meevoelt. Dat is meer dan waarschijnlijk wat deze gedichten actueel houdt. En zo ziet ook Moeyaert het wanneer hij stelt dat Lodeizen alleen door te ‘bloeden’ zijn dood heeft overleefd.


Hans Lodeizen, Bart Moeyaert (sam.), De wanhoop is tijdelijk voorbij, Van Oorschot Amsterdam, 2014, 73 p., € 12,5. ISBN 9789028260856

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2014

© 2024 | MappaLibri