Sieb Posthuma (1960) draait al ruim drie decennia mee in het illustratievak. Hij begon zijn carrière met freelance tekenopdrachten voor HP/De Tijd, NRC Handelsblad en De Arbeiderspers, maar verwierf vooral bekendheid met zijn prentenboeken. Posthuma is de geestelijke vader van het hondje Rintje, dat hij baseerde op zijn eigen foxterriër, en werkte samen met onder meer Ted Van Lieshout (Van Ansjovis tot Zwijntje, 2006, Spin op sokken, 2008 en Koekjes, 2009), Marjet Huiberts (de Aadje Piraatje-boeken) en Prinses Laurentien van Oranje (de serie over Mr. Finney). Op zijn lijst van bekroningen prijkt al één Zilveren Penseel (Feodoor heeft zeven zussen, 2006) en twee Gouden (Boven in de groene linde zat een moddervette haan, 2008 en Een vijver vol inkt, 2011). Naast prentenboeken ontwerpt hij decors en kostuums voor theaterstukken.
Posthuma’s werk was al eerder te zien op internationale tentoonstellingen en nu is er ook een overzichtstentoonstelling van zijn eigen werk gemaakt: Een vijver vol inkt, nog tot 1 september 2014 te bezichtigen in het Kinderboekenmuseum in Den Haag. Je kunt er een ruime selectie uit Posthuma’s werk bewonderen: schetsen, originele prenten en enkele theaterkostuums. Ook is er een zithoekje waar je zijn prentenboeken kunt inkijken. Terwijl de audioguide door de focus op stijl en techniek vooral volwassenen zal aanspreken, richt de rest van de expositie zich met name op de jonge bezoeker. Het introductiefilmpje heeft een verhalende toon en de tentoongestelde prenten zijn vergezeld van opdrachten voor kinderen, die variëren van ‘zoek Rintje’ tot ‘wijs een voorbeeld aan van collagetechniek’. In aparte themakamertjes, elk in een andere felle kleur geschilderd, valt van alles te beleven: luisteren naar een verhaal over Rintje, de balletvoorstelling van Coppelia bekijken, flessenpost versturen bij Aadje Piraatje… Ook het atelier van Posthuma is nagebouwd, daar kunnen kinderen zelf een tekening maken.
Bij de tentoonstelling verscheen ook het boek Sieb Posthuma: van toen, tot hier, en nu verder, geschreven door Joukje Akveld, die eerder al Thé Tjong-Khing (Thé Tjong-Khing: van strip tot sprookje, 2011) en Tonke Dragt (ABC Dragt: de werelden van Tonke Dragt, 2013) onder de loep nam. Het is een uitgebreide en geüpdate versie van het Posthuma-portret dat Akveld schiep in Tekenaars: kinderboekenillustratoren geportretteerd (2010). Met dit lijvige naslagwerk levert ze wederom een vlotgeschreven, grondig onderzoek af, dat een breder publiek dan alleen de liefhebber zal kunnen bekoren. Haar boek vormt niet alleen een uitstekende aanvulling op een bezoek aan het museum, maar andersom zal het de lezer ook aansporen om af te reizen naar Den Haag.
Een onderonsje met de lezer
Net als Akvelds eerdere studies is ook haar boek over Posthuma een lust voor het oog, rijkelijk geïllustreerd met diens kleurrijke ecolinetekeningen, familiefoto’s en voorbeelden van zijn talloze inspiratiebronnen. Ook bevat het boek enkele kunstzinnige portretfoto’s van Posthuma, gemaakt door Reinier van der Aart. De coverfoto en het binnenwerk zijn dan weer een knipoog naar de beroemde fotoshoot die Annie Leibovitz maakte van Keith Haring.
Akveld kiest aanvankelijk voor een chronologische benadering, om deze gaandeweg steeds meer los te laten. De eerste twee hoofdstukken zoomen in op Posthuma’s jeugd en studententijd, en hoe deze hem gevormd hebben als mens en als kunstenaar. Akveld laat zien hoe Posthuma’s stijl geworteld is in de jaren zestig, met felle kleurvlakken en grafische prints. Als kind bewonderde hij het werk van Dick Bruna, Tomi Ungerer en Saul Steinberg, cartoonist voor de New Yorker. Tijdens zijn tienerjaren vormde Arthur Rackham een belangrijke inspiratiebron en als student op de Rietveldacademie was hij vooral schatplichtig aan de Neue Wilden en Matisse. Posthuma vertelt daarnaast openhartig over enkele ingrijpende ervaringen, zoals de scheiding van zijn ouders, het ontdekken van zijn geaardheid, de zelfmoord van zijn moeder en het zwarte gat waar hij na zijn studie in belandde.
In de daaropvolgende hoofdstukken verdwijnt de persoon Posthuma naar de achtergrond en is er meer aandacht voor zijn ontwikkeling als kunstenaar. Hoofdstuk drie bekijkt zijn illustraties voor HP/De tijd, omslagontwerpen voor De Arbeiderspers en politieke spotprenten voor NRC Handelsblad, terwijl hoofdstuk vier ingaat op zijn introductie in de kinderboekenwereld. Akveld laat een hele rist mensen aan het woord die met Posthuma hebben samengewerkt, van uitgevers, redacteurs en columnisten tot kinderboekenschrijvers. Vrijwel allemaal noemen ze de subtiele humor in Posthuma’s prenten als zijn belangrijkste wapenfeit. Zelf zegt Posthuma daarover: ‘Je moet niet grappig willen zijn, dan gaat het mis. In mijn illustraties schuilt de humor vaak in de blikken. In het fabelboek [Boven in de groene linde, red.] zie je steeds één personage dat met zijn blik de situatie of de andere figuren becommentarieert. Kinderen zien dat en moeten daar vaak om lachen. Het is alsof zo’n personage zich voor een onderonsje naar de lezer keert, als een commentator in een toneelstuk.’
Hoofdstuk vijf behandelt de boeken die Posthuma zelf heeft geschreven. Akveld toont aan hoe de auteur zijn eigen ervaringen verwerkt in zijn verhalen: zijn foxterriër, maar ook de gezelligheid die hij soms miste in zijn eigen jeugd vormden de basis voor de Rintje-reeks, terwijl zijn nieuwe liefde Ton Meijer hem inspireerde tot het schrijven van Mannetje Jas (2006). Calder: De draad van Alexander (2012) ontstond naar aanleiding van de tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag. Een scan van Posthuma’s schetsboek voor dit werk breekt de grote lappen tekst en geeft een inkijkje in het denkproces van de kunstenaar.
De bravoure van een schets
Verreweg het interessantst is het hoofdstuk over Boven in de groene linde en Vijver vol inkt, beide goed voor een Gouden Penseel, omdat Akveld hier echt diep ingaat op Posthuma’s technieken en zijn ontwikkeling als illustrator. De lijvige boeken boden hem meer ruimte voor experiment en dat zie je terug in zijn prenten: werkte hij voorheen vooral met pen, inkt en ecoline, die zijn tekeningen de karakteristieke levendigheid geven, in deze boeken kwamen daar ook potlood en de collagetechniek bij, wat zorgt voor meer diepte.
Een filmpje in het Kinderboekenmuseum toont hoe Posthuma te werk gaat bij het maken van een illustratie. Het gaat om een collage van een groepje parkieten uit Boven in de groene linde. Voor de boom trekt hij met een kroontjespen inktlijnen op een vel papier. Doordat hij de pen losjes vasthoudt en geen liniaal gebruikt, hebben de strepen dezelfde zwierigheid als echte nerven. Voor de parkieten gebruikt hij geen plakkaatverf of gekleurd papier, maar knipt ze uit vellen die hij eerder met ecoline beschilderd heeft. Dat lichte kleurverschil geeft een luchtiger effect. Vervolgens plakt hij die verschillende figuren samen tegen een witte achtergrond, waar hun knalkleurtjes optimaal tot hun recht komen.
De losse lijnvoering geeft Posthuma’s werk iets schetsmatigs. In een later hoofdstuk, waarin Akveld hem uitvoerig laat vertellen over zijn visie op illustratie, zegt hij daarover: ‘Het mooiste is voor mij een tekening met de bravoure van een schets en de grafische kracht van de stilering. Als ik heel geconcentreerd bezig ben, wordt mijn streek losser. Dan schemert er iets van de intensiteit van de schets doorheen.’ Hij streeft bewust niet naar perfectie: ‘In m’n werk moet altijd een onevenwichtigheid zitten. Dat is voor mij de manier om wat ik wil vertellen kracht bij te zetten: er moet iets zijn waardoor je even uit je comfortzone wordt gehaald. […] Een al te letterlijke weergave van de realiteit vind ik niet interessant. Het gaat erom jouw interpretatie van een fiets te verbeelden, dan ontstaat er spanning tussen idee en werkelijkheid.’
Ook een hoofdstuk over Posthuma’s ontwerpen voor het theater mocht niet ontbreken. In 2005 trad hij in de voetsporen van Picasso, die meerdere voorstellingen van Les Ballets Russes van aankleding voorzag, en ontwierp wanddoeken voor het Diaghilev theaterfestival in Groningen. Het balletje begon te rollen, want niet veel later vroeg de artistiek leider van het Nationale Ballet Posthuma of hij wilde meewerken aan Coppelia. Vervolgens besloot de tekenaar om ook twee van zijn eigen boeken te bewerken voor het toneel (Mannetje Jas en Mr. Finney). Posthuma blinkt vooral uit in zijn kostuums: met hun kleurrijke, drukke prints zijn ze een ode aan de sixties en zouden ze niet misstaan in een modemuseum.
De laatste twee hoofdstukken zijn opgesteld in interviewvorm en behandelen Posthuma’s visie op kunst, zijn inspiratiebronnen en zijn toekomstplannen. Omdat deze onderwerpen in de voorgaande hoofdstukken al ruimschoots aan bod kwamen, is dit gedeelte van het boek wat herhalend. Het benadrukt welk beeld Akveld van Posthuma wil neerzetten: dat van een alleskunstenaar. Eentje die niet in hokjes denkt, maar durft te experimenteren met verschillende technieken, doelgroepen en kunstvormen. Die durft te dromen, en gedisciplineerd te werk gaat om die dromen te verwezenlijken.
Zoals altijd weet Joukje Akveld de tekenaar op een even passionele manier te vatten. Met haar toegankelijke, doch stevig gefundeerde naslagwerken levert ze een belangrijke bijdrage aan de emancipatie van jeugdliteratuur en illustratie als volwaardige kunstvormen. Dankzij haar buitengewoon vlotte pen ontstijgen deze volumineuze werken bovendien het niveau van een salontafelboek: een lovenswaardige prestatie.
Joukje Akveld, Sieb Posthuma, Hoogland en Van Klaveren [S.l.], 2013, 189 p., ill. € 24,9. ISBN 9789089671387
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2013
© 2024 | MappaLibri