Toen de wereld nog werelt was

13+ - In het rijkgeschakeerde oeuvre van Paul de Moor zijn de beeldrijke taal en filosofische ondertoon een absolute constante. Zowel in zijn boeken voor de eerste lezertjes, bv. De wei van Koe (2009) en De reis van Rat (2010), als in de goed onthaalde kunstenaarsportretten over Roger Raveel, Luc Tuymans en Raoul De Keyser, zijn de uitgepuurde stijl, poëtische beschrijvingen en filosofische gedachtegang het ware handelswerk van de auteur.  
 
In Toen de wereld nog werelt was focust De Moor op de besognes van zijn dertienjarige protagoniste Isa(belle). De lijvige roman opent met een jeugdherinnering van Isa: na een slaande ruzie met haar echtgenoot heeft Isa’s moeder het gezin verlaten. Voor het kind dat Isa dan nog was een ingrijpende gebeurtenis, die ze als het begin van ‘het jaar nul’ markeert. Isa is niet klaar om de ware toedracht van de feiten onder ogen te zien: ‘Mijn papa zegt dat het iets in het hoofd van mijn mama was. Iets dat knapte’. Het gemis beheerst vooralsnog haar wereld, aan rouwen om de overleden moeder is Isa niet toe. Ze schermt zich van de vader en ‘zijn nieuwe vriendin’ af en voert ellenlange gesprekken met het ‘Meisje van Mars’, een zelfverzonnen stem in haar hoofd. Het vormt een behoorlijk aangrijpende scène, die meteen de toon zet voor het verdere verhaalverloop.   
 
Isa wordt als een rusteloze, tobberige protagoniste geportretteerd, die zich sinds het overlijden van haar moeder in een isolement bevindt. Het gemis van de moeder meandert door de gehele roman. Uit Isa’s herinneringen aan haar, laat zich een complex portret destilleren. Toch wil Isa loyaal blijven aan haar moeder: ze zet zich expliciet tegen haar vaders vriendin Emm af, die ze consequent ‘de vriendin van mijn papa’ blijft noemen. Isa’s vader krijgt een ambivalente positie toebedeeld. Enerzijds typeert Isa hem als ‘de liefste papa van de wereld’, anderzijds heeft hij als bioloog z’n hoofd vol feitenkennis, waarmee hij z’n dertienjarige dochter niet kan doorgronden: ‘Soms gooit mijn papa biologie en wiskunde door elkaar. Dat komt omdat mijn papa veel te veel weet van weet ik veel, en veel te weinig van mij.’  <br /> 
Mede door de dramatische gebeurtenissen uit het verleden evolueert Isa tot een vroegwijze, intelligente tiener. Dat perspectief wringt weleens: in Isa’s bijdehante opmerkingen en doordachte commentaar klinkt de stem van de volwassen auteur bijwijlen wel erg sterk door. Het rouwproces daarentegen wordt realistisch, vaak op fijnzinnige wijze, uitgewerkt. Stilistisch krijgt dit een overtuigend equivalent in een beeldende, haast poëtische schriftuur:  
 
‘Vroeger schreef ik wereld met een t. De werelt met een t was veel mooier en prettiger dan de wereld met een d. Toen ik de werelt nog met een t schreef, was mijn huis een huis met een t ervoor. Mijn mama en ik liepen door mijn stad en we kozen de mooiste kerstboom die er te vinden was.’
 
Die aandacht voor taal en stijl kan de Moor echter geen vierhonderd bladzijden volhouden. Rake oneliners (‘‘Klikt het niet dan botst het’, zei mijn mama. Mijn mama kon goed botsen.’) worden met nietszeggende observaties afgewisseld: ‘Achter de haven lag een zee van lucht boven een zee van zee.’ Bij monde van Isa ontleedt de auteur ook de taal an sich: ‘Snap is hard en kort. Had de vriendin van mijn papa maar ‘Ik denk dat ik je begrijp’ gezegd. Begrijpen grijpt en laat niet los, ik bedoel maar.’ Het zijn passages die reminiscenties oproepen aan de Moors ragfijne en tegelijkertijd trefzekere stijl uit eerder werk. In Toen de wereld nog werelt was koketteert de auteur echter te veel met zowel z’n feitenkennis als talige vondsten. Vooral de talloze herhalingen en breed uitgesponnen passages halen de oorspronkelijke zeggingskracht onderuit.   
 
Op haar expedities in haar woonplaats Gent verzamelt Isa allerhande voorwerpen (‘Dingen die de stad laat vallen’), die ze op hoogstpersoonlijke manier herschikt tot een eigen collage, door Isa ‘Mijn Installatie’ genoemd. Het procedé van collecteren en creëren maakt onmiskenbaar deel uit van Isa’s bildung tot kunstenares. Isa’s omzwervingen worden ‘geïllustreerd’ door fotograaf Bert Ydiers. Zijn zwart-witfoto’s variëren van intrigerende beelden tot nietszeggende kiekjes. Een enkel beeld fascineert, maar in het algemeen voegen de foto’s maar weinig aan de verhaallijn toe. Om als autonoom beeld te kunnen overtuigen is Ydiers’ werk niet sterk genoeg.  <br /> 
Kunst en cultuur krijgen sowieso een expliciete functie toebedeeld: de Moor verwijst naar werk van o.a. Ferdinand Cheval, Gabriel García Márquez en Edward Hopper. Een bezoek aan het Guggenheim Museum in Bilbao wordt bladzijden lang tot in de kleinste details ontleed. Het resulteert in beschrijvingen die slechts in beperkte mate aan de verhaallijn bijdragen. De intertekstuele verwijzingen ondersteunen het verhaal niet, maar blijven ongefundeerde parafrases of vormen de aanzet tot flauwe woordspelingen. Als Isa het tuinschuurtje gewit heeft, leest haar vader ‘toevallig’ Wit is altijd schoon, wat de aanzet vormt tot overbodige spielerei met de taal en literatuur als inzet. Interessanter is de wenk naar eigen werk, m.n. het gestileerde prentenboek Mijn straat, waarmee Toen de wereld nog werelt was thematische aspecten en motieven deelt.   
 
Niet toevallig wordt Isa’s coming of age gelieerd aan haar ontmoeting met Rusko, oftewel ‘de jongen met de hoekige kin’. Gefascineerd als hij is door Isa’s wispelturige karakter en eigenzinnigheid, lijkt hij haar grillen eerder willoos te ondergaan. Toch biedt Rusko op de juiste momenten ook tegengewicht en haalt hij Isa weer naar de werkelijkheid. Eenzelfde begrip, wars van medelijden en meligheid, ervaart Isa bij Emm als ze bereid is haar pantser af te werpen. Isa zet belangrijke stappen in het rouwproces om haar overleden moeder en leert haar verlatingsangst een plaats te geven. Het resulteert in een gevoelvol en tegelijkertijd krachtig gecomponeerd einde, een welkome aanvulling na het voortkabbelende middeldeel.   
 
Tielt : Lannoo 2015, 397 p. : ill. ISBN 9789401427012 

© 2024 | MappaLibri