S.J Naudé (1970) werkte een aantal jaren als advocaat in New York
en Londen, tot hij naar zijn geboorteland Zuid-Afrika terugkeerde om aan de
universiteit van Stellenbosch een cursus creatief schrijven te volgen en zich
ten volle aan de literatuur te wijden. Alfabet
van die voëls, zijn debuut, verscheen in 2011. Het blijft een open vraag
waarom het nog ruim vijf jaar wachten was op de Nederlandse vertaling. Dat de
verhalenbundel onder meer bekroond werd met de University of Johannesburg Debut
Prize en de South African Literary Award zal er ongetwijfeld toe bijgedragen
hebben dat ook in ons taalgebied de aandacht werd gewekt. Nu is die vertaling
er – een voortreffelijke vertaling overigens van de hand van Karina van Santen
en Martin Vosmaer – en die bevestigt meteen dat Naudé’s werk niet ten onrechte
door iemand als Marlene van Niekerk ‘een feest van ongekende originaliteit’
werd genoemd.
Het vogelalfabet bevat zeven verhalen,
die elk apart in hun breed uitdijende aanpak uitgroeien tot novellen. Het zijn
verhalen die in hun thematiek en in de uitwerking ervan, met terugkerende
personages en locaties, nauw bij elkaar aansluiten. Dat de auteur er in zijn
‘Woord van dank’ op wijst dat de meeste verhalen geschreven werden als
onderdeel van zijn masterstudie creatief schrijven, legt het raamwerk bloot
binnen hetwelk het boek uiteindelijk is gegroeid. Hij heeft ervoor gekozen de
verhalen als zelfstandige literaire entiteiten te presenteren, wat van de lezer
wendbaarheid vraagt om zich telkens weer in te leven in nieuwe en andere
situaties. Het nodigt die lezer er echter tezelfdertijd toe uit om op zoek te
gaan naar de eenheid-in-diversiteit.
In de verhalen wordt gefocust op het gevoel van ontheemding
– lees: vervreemding – dat expats in hun nieuwe omgeving overvalt en hen er in
vaak minder fortuinlijke omstandigheden – de ziekte van een nabij familielid
bijvoorbeeld – toe dwingt naar hun land van origine terug te keren. Bijzonder
is wel dat slechts één verhaal zich volledig afspeelt in Zuid-Afrika zelf. Het
gaat niet toevallig om het openingsverhaal, ‘De bus’. Daarin kiest een blanke
vrouw, die zelf vecht tegen kanker, ervoor zich in te zetten in de strijd tegen
het hiv-virus. Snel wordt duidelijk dat zij blijvend alleen staat, zelfs haar
huwelijk dreigt erdoor op de klippen te lopen. Vergeefs moet ze optornen tegen
de onderhuids levende dynamiek van het nieuwe Zuid-Afrika, waarin alles om
corruptie en persoonlijke macht draait, terwijl op bijgeloof stoelende
tradities (bijvoorbeeld de rol van de sangoma, de traditionele genezer) het op
de momenten die ertoe doen, nog steeds heel levendig blijken te zijn. Of, zoals
de pensionhoudster bij wie ze tijdens haar opleiding tot verpleegster verblijft,
het uitdrukt: ‘Er zijn dingen hier die jij niet zult begrijpen, die jou niets
aangaan.’
De
verhalen verder in de bundel zijn meer kosmopolitisch georiënteerd en voeren de
lezer mee naar Duitsland, de Verenigde Staten, Dubai… En telkens weer gaat het
erin om mensen die, hoe succesvol hun loopbaan ook lijkt, met een onderhuids
gevoel van onvoldaanheid in het leven staan en gaandeweg leren beseffen dat ze
in wezen nooit losgekomen zijn van hun roots. Typerend is het dubbelverhaal
over Ondien, die zowel in ‘VNLS’ (de afkorting staat voor ‘Victorian Native
Ladies’ Society’) als in het erop volgende verhaal ‘Moeders kwartet’ de
hoofdrol komt opeisen). Zij blikt terug op haar Parijse verleden, toen ze met
twee Zoeloe-meisjes optredens verzorgde, die vooral succes kenden omwille van
het exotische karakter ervan, maar nu totaal gedesillusioneerd naar Zuid-Afrika
is teruggekeerd. Net als in de andere verhalen werkt Naudé hier nadrukkelijk
met de suggestie. ‘Misschien ben ik, ‘zegt Ondien, ‘op zoek naar een kern, een
oorsprong.’ Hier is het aan de lezer mee te denken met het personage om zo in
te vullen waaruit de ‘kern’, eens alle omhulsels zijn weggevallen, kan bestaan.
In ‘Moeders kwartet’ brengt Ondien een bezoek aan haar broer Cornelius in Londen,
aan haar zus Zelda in Amerika en haar andere zus Vera, die in Dubai woont. Geen
van hen gaat het voor de wind, of zoals Cornelius het uitdrukt: ‘Er is iets
veranderd, alles in veranderd.’ En om het suggestieve van zijn verhaal nog meer
in de verft te zetten, beschrijft Naudé hoe Ondien ertoe komt weer te
componeren. Wat zich aan haar opdringt, is een dodenmars.
S.J. Naudé dringt diep door in
de psyche van zijn personages: hoe die zich los pogen te wrikken uit een
toestand van verstarring, hoe zij de weg willen bewandelen naar openheid en tot
op zekere hoogte die naar aanvaarding van wat hun plaats in een ‘ander’ Zuid-Afrika
is. Allerminst toevallig heet een van de verhalen ‘Los’, waarin een Indische
danser zijn blanke vriend, die ‘nog behept is met de versteende gevoeligheden
van het Zuid-Afrika uit zijn jeugd’ wil leren hoe hij zijn handen kan losmaken.
En aansluitend bij de titel van de bundel luidt het op dat moment:
‘Een vogeltje met gifgroene vleugels komt naast hun gezicht
hangen, […] een of andere nieuwsgierige soort, een honingzuigertje misschien,
dat gevoeld heeft dat er tussen hen tweeën nectar te vinden is.’
Naudé’s verhalen zijn
als nectar, zo verfrissend is het geluid dat hij laat opklinken binnen de
Zuid-Afrikaanse literatuur.
Amsterdam : Podium 2016, 325 p. ISBN 9789057597404
© 2023 | MappaLibri