Brieven uit Genua

‘Selfiesticklectuur’ noemde toprecensent Arjan Peters Brieven uit Genua in de Volkskrant daags na verschijnen van het boek. Tja, dacht ik, wat zou het ook anders kunnen zijn in een reeks als Privédomein, waarin dagboeken, brieven en andere egodocumenten van schrijvers verzameld worden? Het leek mij eigen aan het genre dat daarin gereflecteerd wordt over het eigen ik, het eigen werk, het eigen leven. Collega-schrijver Herman Brusselmans liet dan weer in HP/De Tijd optekenen dat ‘Ilja Leonard Pfeijffer […] een ongelooflijk pretentieuze eikel’ blijkt te zijn. Die vaststelling maakt hij op basis van een vergelijking van diens verzameling brieven met soortgelijke boeken van Frans Kellendonk en Nanne Tepper: hun brieven zijn volgens Brusselsmans ‘niet geschreven om gepubliceerd te worden. Daarom geven de schrijvers zich makkelijk bloot. Heel anders zijn de brieven van Pfeijffer.’
 
Hoewel je je vragen kan stellen bij het idee dat schrijvers in zogenaamde privécorrespondentie eerlijker zijn, en dus minder schrijver dan in brieven die bewust met het oog op publicatie zijn geschreven, schijnt Brusselmans’ analyse van Pfeijffers brievenboek mij de nagel op de kop. En precies die problematiek van het zich al dan niet blootgeven lijkt mij het thema van Brieven uit Genua. Dit boek is immers een volgende stap in het onderzoek dat Pfeijffer nu al vele boeken lang (zoals in Het ware leven, een roman, in Second Life en uiteraard ook in La Superba) voert, namelijk de vraag naar de verhouding tussen werkelijkheid en fictie, de smalle grens tussen beide, de onscheidbaarheid ervan. Niet voor niets heet het brievenboek op de flap ‘de natuurlijke tegenhanger van La Superba’. Een egodocument dat het pendant vormt van een roman en met dezelfde ingrediënten werkt – zou dat niet ook zelf een roman zijn? En is ook de coverfoto niet al een aanduiding: anders dan de andere delen Privédomein krijg je geen portret van de schrijver, maar zie je naast drie personages uit het boek Pfeijffer op z’n rug. Hij wendt zich af! Waarvan? De opzet van de reeks? Het leven?

De 700 bladzijden brieven die je te lezen krijgt, zijn zogenaamd echt verstuurd, en gaan wel degelijk over Ilja Leonard Pfeijffer. Je herkent elementen uit zijn biografie en zonder twijfel bevatten ze een aantal waargebeurde anekdotes. Het is smullen van de verhalen over de jeugd van de hoogbegaafde Ilja, de doctoraatsstudie van de geniale wetenschapper, de genadeloze zelfanalyse. Tegelijk weet je niet waar de verdichting optreedt, maar je voelt aan je ellebogen dat hier een en ander uitvergroot wordt ten behoeve van de literatuur. Niet het leven op zich is interessant, maar datgene wat je ervan maakt op papier. Zo heeft Pfeijffer zeker te kampen met een alcoholverslaving, en blijkt hij ook daadwerkelijk gestopt met drinken, maar het verhaal over zijn bezoek aan de specialist is zo hilarisch, en de in de dagelijkse omgang erg bedeesde schrijver reageert zo bijdehand, scherp en gevat, dat je moeilijk kan geloven dat een en ander werkelijk zo gebeurd is.
 
Wat Pfeijffer doet, is de werkelijkheid als uitgangspunt nemen voor het goede verhaal dat hij met al zijn stilistische brille wil vertellen. Wie dit boek dus leest om Pfeijffer beter te leren kennen, komt bedrogen uit. Je moet het lezen om een inzicht te krijgen in zijn werkwijze en te begrijpen dat zogenaamd door en door eerlijke belijdenissen (een indruk die de schrijver verkrijgt door de meest intieme details over relationele problemen en fysieke ongemakken met zijn publiek te delen) eigenlijk gewoon geconstrueerd zijn met het oog op een literair effect. Wie goed leest, vindt ook allerlei aanwijzingen voor die werkwijze. Ik haal er een duidelijke uit, een stuk dialoog met een arts, p. 666:
 
‘“Echt niet,” zei ik naar waarheid. Alles wat ik zei was de waarheid. Stella luisterde aandachtig. Het gesprek begon de goede kant op te gaan. Maar onder aan de pagina stond het getal van het Beest.’
 
Niet alleen is dit een passage die het vertellen van de waarheid expliciet tot onderwerp heeft, en uiteraard liegt diegene die zegt dat hij in alles de waarheid vertelt, je krijgt bovendien ook een verwijzing naar de constructie van het boek: precies op de pagina met het duivelse getal wordt een opmerking gemaakt die literatuur (de bladzijde in het boek) koppelt aan het waargebeurde verhaal (leven). Daaruit blijkt dat de brief onmogelijk als dusdanig gesteld kan zijn, maar ten minste aangepast moet zijn aan de plaats in het boek. En heel het boek zit vol van dat soort hints, grapjes en trucs die de literatuuropvatting die erin geëxpliciteerd wordt ook meteen in praktijk brengen.
 
In die zin is Brieven uit Genua dus eerder een poëticaal geschrift dan een egodocument. Het vertelt uitvoerig over de ontstaansgeschiedenis van Pfeijffers meesterwerk La Superba, het reflecteert over wat goede literatuur is, over stijl, over bronnen en thema’s voor literatuur en roddelt er soms lustig op los over het letterenwereldje. Wie zich niet stoort aan de zogenaamde ijdelheid (die uiteraard geposeerd is) of de zogenaamde pijnlijke intieme details (die vast overdreven of zelfs verzonnen zijn, zal zich vermeien in tal van sappige en grappige verhalen, en in de briljante stijl. En wie daardoor heen kijkt, vindt een geniaal metadiscours.

Amsterdam : De Arbeiderspers 2016, 703 p. ISBN 9789029506618 

© 2024 | MappaLibri