Biljarten om half tien

6 september 1958. In Keulen bereiden drie generaties van de architectenfamilie Fähmel zich voor op het feest voor Heinrichs tachtigste verjaardag. Tijdens hun bezigheden dwalen ze in gedachten af naar het verleden. Daarin heeft de Sint-Antoniusabdij voor veel beroering gezorgd: in 1908 werd de abdij ontworpen en gebouwd door Heinrich. Drie dagen voor het einde van de Tweede Wereldoorlog werd ze opgeblazen, maar wat slechts weinigen weten is dat dit het werk was van Heinrichs zoon Robert. Diens zoon Jozef is in het romanheden dan weer betrokken bij de wederopbouw.
 
Robert Fähmel wordt als centrale figuur naar voren geschoven. Zoals elke ochtend gaat hij ook op zijn vaders verjaardag van half tien tot elf biljarten in hotel Prinz Heinrich, om zich te verliezen in de wiskundige formules en vluchtige figuren die tot leven komen op de zachte tonen van de ballen die elkaar of de banden raken.

Anders dan zijn vader was Robert niet gebeten door de scheppende kracht van architectuur. Integendeel, tijdens de oorlog had hij zijn kennis van statische berekeningen gebruikt om als explosiespecialist alles de lucht in te jagen wat het Duitse leger in de weg stond. Zijn drijfveer? Vernietigen wat het Duitse Rijk aan cultuurmonumenten had voortgebracht, om een maatschappij te wreken waarin niemand ter verantwoording werd geroepen voor de wandaden van Hitler en zijn aanhangers. Ook zijn vaders levenswerk, de Sint-Antoniusabdij, veranderde hij in een monument van stof en puin voor de slachtoffers van het naziregime, temeer omdat hij er ooit enkele monniken op nationaalsocialistische sympathieën had betrapt.

De familiegeschiedenis, die zich van begin 1900 tot 1958 afspeelt, krijgt grotendeels vorm dankzij de innerlijke monologen van de hoofdrolspelers. Rond de telkens weer terugkerende kernmomenten tekent zich gaandeweg het hele verhaal af. Roberts moeder heeft in dit weefsel een heel krachtige stem. Johanna was uitgesproken antifascistisch en verdedigde haar overtuiging met veel vuur. Tegelijk was er haar veel aan gelegen om haar dierbaren samen te houden, ook al hielden sommigen van hen er andere denkbeelden dan de hare op na. Omdat ze om haar opvattingen dreigde vervolgd te worden, werd Johanna krankzinnig verklaard en opgenomen in een sanatorium. Op de verjaardag van haar echtgenoot verlaat ze voor het eerst sinds de oorlog de instelling. Meteen speelt haar gevoel voor rechtschapenheid weer op, want ze merkt gelijk dat voormalige nazi’s toch weer de dienst uitmaken door hun sleutelposities bij de democratische wederopbouw van Duitsland.

Nobelprijswinnaar Heinrich Böll (1917-1985) neemt het op voor gewone burgers die het slachtoffer zijn geworden van de tirannie onder de Tweede Wereldoorlog en toont hoe er wonden werden geslagen die in de naoorlogse Duitse samenleving zijn blijven doorwerken. Biljarten om half tien (oorspr. 1959) leest als een eerbetoon voor enkele van de (naamloze) slachtoffers in de roman, zo bijvoorbeeld voor de jongen die de familie Fähmel nieuws bracht van Robert, toen die samen met zijn vriend Schrella ondergedoken leefde in Nederland. Papiertjes zo klein als snoepwikkels stopte de jongen bij de Fähmels in de brievenbus, maar om dat vergrijp verdween hij zelf in een concentratiekamp.  
 
Heinrich Böll plakt in deze complexe roman religieus geïnspireerde labels op daders en slachtoffers: ‘Lammeren’ versus diegenen die proefden van ‘het Sacrament van de Buffel’. Vreemd en tegelijk ook weer niet, want Böll kreeg van huis uit niet alleen het antifascisme, maar ook het katholieke geloof ingelepeld. Ondanks de soms wat zalvende toon en de ironische lading is Biljarten om half tien sluipenderwijs een indringende roman.
 
Amsterdam : Meulenhoff 2016, 297 p. Vert. van Billard um halb Zehn door Michel van der Plas. ISBN 9789029091213 

© 2024 | MappaLibri