L’Epervier de Maheux, de Prix Goncourt van 1972 (twee
miljoen exemplaren verkocht), is nu eindelijk, en zeer terecht, in het
Nederlands vertaald ; op knappe wijze bovendien door C. Jongenburger. Een
bijzondere prestatie gelet op de uiterst beeldende stijl en de kleurrijke taal
waarmee zijn auteur, de in 2005 overleden Jean Carrière, dit aangrijpende epos
uit het woeste Hoogland, de Hautes-Terres in de Cevennen, tot leven bracht.
Het boek
beschrijft op indrukwekkende wijze het ‘land van de steilten’ zoals het ook
wordt genoemd, waar in enkele eenzame gehuchten en op alleenstaande boerderijen
de laatst overgebleven Hugenoten - enkele gezinnen nog - tot in de jaren
vijftig van de vorige eeuw koppig bleven standhouden, de laatste levende
herinnering aan een eeuwenoude geschiedenis van pesterijen, vervolging en
vernietiging om hun geloof.
Ze overleefden er in de vrijwel verlaten, rotsachtige
streek in onvoorstelbaar primitieve omstandigheden, het hele jaar door
overgeleverd aan een bijzonder rauw en grimmig klimaat; zelfvoorzienend
weliswaar, maar het drinkwater moest tijdens de droge, hete zomers honderden
meters ver per kruiwagen worden aangevoerd en het voedsel bestond bijna
uitsluitend uit tamme kastanjes en geitenmelk, zo nu en dan aangevuld met een
stukje vlees van de jacht.
De roman, gebaseerd op werkelijke feiten (wat de woede van
de streekbewoners na het verschijnen ervan opwekte), vertelt het verhaal van de
Reilhans, de enig overgebleven familie in het gehucht Maheux. Hun boerderij
wordt bewoond door vader Reilhan, de Zwijgzame, (‘Elke avond hetzelfde ritueel.
Het hoofd gebogen over de magere kost prevelde hij met gevouwen handen iets wat
voor een gebed moest doorgaan.’), de van eenzaamheid bijna gek geworden moeder,
een mager meisje overgekomen uit de mijnstreek, (‘van kop tot teen in het zwart
gekleed, in de rouw van haar verloren jeugd als ze twintig is… als ze oud is
vraagt ze niet meer plaats in huis dan een krukje.’) en twee zonen, de oudste,
Abel, het evenbeeld van zijn koppige vader en Joseph-Samuel, een door de moeder
gekoesterd nakomertje die na de oorlog besluit zijn rauwe leven met behulp van de
geletterde dominee Barthélemy in te ruilen voor een meer geciviliseerd bestaan.
De primaire
Abel wil echter van geen wijken weten. Hij weigert de bijna tot ruïne vervallen
en sterk vervuilde boerderij te verlaten, ook als hij na de dood van zijn
ouders en een mislukt huwelijk alleen overblijft. Alleen, maar met een obsessie
: de waterbron te vinden die het leven op deze woeste hoogten eindelijk
dragelijk zou maken. Net zoals kapitein Achab tot het bittere einde de walvis
Moby Dick achterna zou jagen, zo zal ook Abel Reilhan tot zijn dood de illusie,
een reddingbrengende waterbron te vinden, blijven koesteren en er al zijn
krachten aan spenderen. Zoals in de roman van Melville, speelt de natuur een
alles overheersende rol en is het heroïsche maar redeloze gevecht van de mens
bij voorbaat gedoemd te mislukken.
‘Hij stapte blootsvoets naar buiten en spuugde naar de
lucht. Hij had graag gewild dat de hemel een gezicht had, iemand was, om hem
beter te kunnen beledigen… iemand om je vuist tegen te ballen, die je kon
uitvloeken.’
In
zijn voorwoord vertelt de vertaler van een bezoek dat hij aan de schrijver
bracht in zijn woonplaats Domessargues in de Provence. Jean Carrière zou bij
die gelegenheid de nadruk leggen op het Occitaanse erfgoed dat weer lijkt op te
bloeien in het zuidelijke deel van Frankrijk waar de Langue d’Oc nog gesproken
en geschreven wordt. Zijn onfranse stijl verklaart hij vanuit die lyrische
traditie.
Van Ton van Reen lezen we een uitgebreid verslag
van zijn speurtocht naar de origine van de roman, wat vele Franse lezers, die
in de ban waren geraakt van De sperwer
van Maheux, hem hadden voorgedaan. De enorme belangstelling die het boek
opwekte had tot gevolg dat een van God en mensen verlaten streek plots
toeristisch interessant werd. Een resultaat dat door de bewoners met gemengde
gevoelens werd onthaald omdat ze vonden dat het boek hen in een kwaad daglicht
stelde. Anderzijds kwamen er nog al wat nieuwsgierigen op af en dat bracht, in
een streek, die zoals vele andere op het Franse platteland een grote leegloop
kende, weer wat inkomsten op. Wie zei er ook weer dat kunst en literatuur geen
praktisch nut zouden hebben ?
Utrecht : IJZer 2016, 319 p. ISBN 9789086841332. Distributie:
EPO
© 2024 | MappaLibri