Toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten in 1992 op Poetry International in Rotterdam konden Gerrit Kouwenaar (1923-2014) en Anna Enquist (1945) het uitstekend met elkaar vinden. De grondslag van hun vriendschap vat zij als volgt samen:
‘Er was in hem een behoefte, een
lege ruimte waar ik in paste. Ik schoof daar in en voelde me thuis. Zo
onmiddellijk en meteen dat je haast een klikgeluid hoorde’.
Hij was een van de
ouderdomsdekens op het poëziefestival in Rotterdam, zij won er met haar bundel Soldatenliederen de C.Buddingh’-prijs voor
het beste poëziedebuut. Geregeld waren ze in de jaren die volgden, allebei van
de partij op dezelfde literaire excursies. Samen lachen, roken, praten en een
glas drinken versterkte hun band. Mettertijd betrokken ze ook hun wederhelften
in hun omgang. Zo brachten ze jaarlijks onder hun vieren een zomervakantie door
in het huis van Gerrit Kouwenaar en zijn vrouw in Zuid-Frankrijk.
Met veel warmte
schildert Anna Enquist een beeld van Kouwenaar als een vrij egocentrische man,
die zich bewust was van zijn eigen talent en van zijn plaats in de Nederlandse
letteren, maar toch bleef hunkeren naar bevestiging en erkenning. Voor nieuwe
communicatietechnieken, moderne snufjes en veranderingen sloot hij zich koppig
af. Hij blokkeerde wanneer dood, verlies of ziekte het leven ging beheersen van
iemand die hem na aan het hart lag – een mantra in het boek is hoe het noodlot
vaak plots toeslaat, dikwijls als gevolg van een val.
Toen de ouderdom Kouwenaar
parten begon te spelen, nam Anna Enquist meer en meer de rol op zich van
zorgzame dochter. De poëzie stond evenwel nooit buiten spel. Hij bleef er
bijvoorbeeld van overtuigd dat een gedicht ‘een ding was van taal, zonder enige
verdere bedoeling’. Vurig verdedigde hij tijdens een etentje dat er geen troost
van te verwachten was. Bernlef en Anna Enquist gingen echter in de tegenaanval.
Goede poëzie, poëzie die je onthield, waar je iets aan had, raakte volgens hen
altijd gevoelens. Bernlef wees Kouwenaar erop dat diens bundel totaal witte kamer (2002) wel degelijk
lezers troostte en net daarom zoveel herdrukken kreeg. Daarop sputterde
Kouwenaar tegen dat die bundel niet zoveel verschilde van de hermetische, meer
taaltechnische verzen die hij eerder schreef. En zo bakkeleiden ze tot diep in
de nacht verder.
Als bedding voor haar herinneringen haalt Anna Enquist meermaals
gedichten aan van Kouwenaar, citeert ze uit eigen werk en een paar keer ook uit
dat van anderen. Ze komt zelf in beeld, maar wil het duidelijk vooral over haar
overleden kompaan hebben. Helemaal chronologisch kan ze hun tweeëntwintig jaar
bestrijkende vriendschap niet meer reconstrueren. Ze maakt ook geen aanspraak
op historische of feitelijke exactheid. Zoals de gebeurtenissen zijn opgeslagen
in haar geheugen, zo heeft ze ze beschreven, in hoofdzaak om ze niet te
vergeten.
Anna
Enquist: Een tuin in de winter. Herinneringen aan Gerrit Kouwenaar, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2017, 166 p. ISBN 9789029514248. Distributie: L&M Books
© 2023 | MappaLibri