De complexiteit van het banale
In zijn essay ‘Over de ernstige
nabootsing van het alledaagse’ (opgenomen in de bundel Over alles en voor iedereen, 2015) schrijft Christophe Van Gerrewey
(1982):
‘Goede
literatuur probeert op een talige manier weer te geven wat het betekent om in
leven te zijn — hoe er door omstandigheden (en op een specifiek moment in de
geschiedenis) geleefd mag worden, hoe er vanuit een maatschappelijke druk
geleefd moet worden, en hoe er in ideale omstandigheden geleefd zou kunnen
worden.’
Dit credo heeft Van Gerrewey in zijn nieuwe
roman proberen bekrachtigen. In Werk werk
werk richt hij zijn blik op het domein van de arbeid, een maatschappelijk
fenomeen dat bij uitstek bepaald wordt door de omstandigheden waarin het zich
voordoet. Van Gerrewey zoekt een antwoord op de vraag of wij nu leven om te
werken of werken om te leven. En dat levert meer dan ‘goede literatuur’ op.
Voor deze roman mag ‘een specifiek moment in de
geschiedenis’ uit het bovenstaande citaat letterlijk worden genomen. Werk werk werk bestaat namelijk uit vijf
gesprekken waarin werk en werken centraal staan. Die gesprekken vinden plaats
op een welbepaald moment, om precies te zijn over een periode van acht maanden,
van september 2015 tot mei 2016. Met andere woorden de periode waarbinnen de aanslagen in Parijs in
november 2015 en de aanslagen in Brussel in maart 2016 plaatsvonden. De
gesprekken variëren ook in duur, van amper vijfentwintig minuten tot bijna
drieënhalf uur. Die tijdsverschillen vertalen zich amper in de geschreven
lengte van de hoofdstukken, die telkens gemiddeld tussen de dertig en vijftig
pagina’s tellen. De vijf hoofdstukken krijgen elk de datum en de tijdstippen
van de gesprekken als titel. Deze techniek om de werkelijkheid te
compartimenteren in exacte ‘momenten’ gebruikte Van Gerrewey eveneens in zijn
vorige roman Trein met vertraging.
Een naamloze, ietwat neurotische ik-verteller voert de
vijf gesprekken met vier vrienden en zijn vader. De verteller heeft verdacht
veel weg van Van Gerrewey zelf: beiden zijn bijvoorbeeld geboren in 1982, geven
les in Zwitserland en hebben een academische carrière achter de rug aan de
Universiteit Gent, de stad waar ze ook wonen. Een eerste kennismaking is met de
als freelancer bijklussende professor Wolf, een goede vriend van de verteller
die als vanouds maar weinig tijd heeft, ’25 minuten om precies te zijn’, want
dan begint de volgende vergadering. Het tweede gesprek voert de verteller met
zijn vader, een uitgerangeerde manager op rust van een in Vlaanderen gevestigd
Amerikaans bedrijf.
Daarna toont een volgende
verhaallijn de martelgang van Trice, een werkneemster in de culturele sector,
waar de subsidieslag en de blinde ambitie van megalomane directeurs op bijna
dagelijkse basis slachtoffers eisen. Het voorlaatste gesprek is een hallucinante
weergave van de moordende concurrentieslag in de huidige Vlaamse academische
wereld. Vriendin Frida moet vechten als een leeuwin om haar bureauruimte én haar
positie te behouden. De lezer krijgt een weinig fraai beeld voorgeschoteld van
de universiteit waar recent nog negen stemrondes nodig waren om een rector te
benoemen. In het laatste gesprek komt de schrijver Thomas aan bod, een
oud-klasgenoot van de verteller, een romancier die is blijven hangen bij zijn
debuut. Ook Thomas — hoe kan het anders — heeft veel trekken van Van Gerrewey
(Thomas’ overstap naar een andere uitgever bijvoorbeeld, zoals Van Gerrewey van
De Bezige Bij naar Polis overstapte of het korte verhaal ‘Weg met het weekend’
waarvan Thomas net als Van Gerrewey ‘gedurende de afgelopen decennia elf
verschillende versies’ heeft voltooid).
De momenten van de
gesprekken zijn gekozen precies omdat de sprekers het binnen dat tijdsbestek
het over werken hebben. Wat de verteller dan weer confronteert met zijn eigen
leef- en werksituatie en voor hem aanleiding is tot uitweidingen en
gedachtevluchten. Want net als zijn onfortuinlijke en uitgebuite
gesprekspartners ontsnapt ook hij niet aan de omstandigheden. Ons werk neemt
bezit van wie wij zijn, altijd en overal, wie wij ook zijn. Het zijn precies
deze ‘omstandigheden’ die het ‘moment’ creëren. In die optiek spreekt het motto
van Henry James, dat voorin de roman prijkt en is gekozen uit een kritisch stuk over Honoré de
Balzac, boekdelen:
‘What befalls us is but
another name for the way our circumstances press upon us—so that an account of
what befalls us is an account of our circumstances.’
Het is niet
toevallig dat de schrijver Thomas dit motto op het einde van het boek
parafraseert. Hij uit zijn ongenoegen over het feit dat ‘schitterende korte
verhalen’ van Henry James onvertaald zijn gebleven, ‘menselijke creaties’
waarin ‘wat de personages in deze verhalen overkomt slechts een andere naam is
voor hoe de omstandigheden hen insluiten, zodat een verslag van wat hun
overkomt ook een verslag is van hun omstandigheden.’
De
lezer krijgt meer dan enkel maar een verslag van de omstandigheden die de
personages in Werk werk werk overkomen.
Veel meer. Elk gesprek mondt uiteindelijk uit in een ander onderwerp, dat
direct de verteller aangaat. Er zijn heerlijke amplificatio’s over gsm’s,
mailetiquette, precrastinatie (‘een hang naar efficiëntie […] een kwaal waar
naar het schijnt ook duiven last van hebben’), barista’s, to-dolijstjes, efficiënt
woon-werkverkeer vanuit Gent naar Zwitserland en terug, het nepotisme in de
academische wereld, het postjespakken in de culturele sector en ‘het zwarte gat
Europa’. In deze stukken toont Van Gerrewey zich een meester in de redundantie,
de postmoderne techniek van herhaling waarbij niet strikt noodzakelijke
uitweidingen méér uitleg verschaffen over een onderwerp dan nodig is voor een
goed begrip ervan. Het zijn ook de plaatsen waar hij zijn kurkdroog gevoel voor
humor de vrije loop kan laten (de scènes met de gescheurde broek bijvoorbeeld
zijn hilarisch).
Op het einde van Werk werk werk, wanneer Thomas zijn gal spuwt, plooit de roman
plotseling terug op zichzelf. Nu wordt de lezer — metaliterair — met de neus op
de feiten gedrukt: de literatuurkritiek is één groot zielloos herkauwen ‘met
variaties op dezelfde loftuitingen’ , de schrijver is een tot het podium
gedoemde clown en het internet is eindeloos interessanter dan een navelstaarderig
universum van ‘disruptieve’ romans zonder plot. Belangrijker zijn ‘anekdotes,
incidenten, uitspraken, botsingen, confrontaties’. Net als in een Kuifje-album
houdt een plot ‘de aandacht enkel weg van de inhoud’. De met een ongezouten
mening begiftigde Thomas is niet voor niets gebaseerd op de Oostenrijkse
schrijver Thomas Bernhard, een toonbeeld van literaire recalcitrantie, eenzelvigheid
en kluizenaarschap.
De huidige omslagfoto van Van
Gerreweys Facebookpagina is een panoramisch beeld van een reeks boekenruggen.
Stuk voor stuk boeken die hem inspireerden tijdens het schrijven van Werk werk werk. Dat gaat van Max Weber,
W.G. Sebald, Peter Handke, Karl Marx en Walter Benjamin, over Herman
Brusselmans, Willem Frederik Hermans en Daniël Rovers tot Rachel Cusk, David
Foster Wallace en Ben Lerner. Een boek dat er voor mij uitspringt is Lerners 22:04. Zonder voorkennis van de
omslagfoto moest ik tijdens de lectuur van Werk
werk werk geregeld denken aan Lerners uitzonderlijke roman. Van Gerreywey
hoeft niet onder te doen voor de technische beheersing en stilistische kracht
van zijn Amerikaanse schrijfbroeder. Wie een dergelijk literair draagvlak tot
een bijzonder knappe roman met een geheel eigen stem kan kneden, mag zich een
verdomd goede schrijver noemen.
Christophe Van
Gerrewey: Werk werk werk, Polis, Antwerpen 2017, 234 p. ISBN 9789463102100.
Distributie: Pelckmans
© 2024 | MappaLibri