Een ziekenboeg voor kunstwerken, zo noemt Hannah het
restauratieatelier achter het Rijksmuseum in Amsterdam, waar ze onder het
nagebootste daglicht priegelend met wattenstaafjes de vernislaag van schilderijen
verwijdert, om vervolgens scheuren en barstjes in de verfhuid van de doeken te
helen.
De levendigheid die terugkeert door de werken
tot slot weer te vernissen, doet haar denken aan de glans en de diepte in de
poëzie van de Friese dichter Blindman: door een oogziekte is zijn wereld rond
zijn twintigste ontkleurd, ‘wat ervan overblijft is een grisaille, een
onderschilderij in grauwtinten’. Toch straalt er immens veel kleur af van zijn
verzen.
Hannah probeert te begrijpen hoe die sprekende
beelden ontstaan in de beslotenheid van het verduisterde hoofd van de blinde
dichter. Ze stelt zich voor dat er zich onder zijn schedeldak een museum
bevindt, waar hij de tekeningen en schetsen heeft opgeslagen die hij als een
bezetene begon te maken, zodra duidelijk werd dat hij de aandoening had die
langs de bloedlijn van zijn moederskant willekeurig werd doorgegeven.
Nog een bedenking van Hannah: ‘Als kind heeft Blindman de
akkers rond vaders boerderij met verbeelding ingezaaid, decennia later blijkt
hoe groeizaam die zwarte bedding voor zijn poëzie is geweest’. In ruil voor
zijn woordschilderingen die haar Friese geboortegrond na haar vijfentwintig
stadse jaren weer tot leven brengen, helpt zij hem tijdens hun ontmoeting op de
Waddeneilanden om vervaagde details boven te halen van schilderijen die hij
ooit zag in het Rijksmuseum. In de ijle lucht boven de duinen tekent zich zo
‘Het melkmeisje’ van Vermeer af.
In deze fragiele
roman draait er veel rond zien, maar ook rond (aan)geraakt worden. Er is
bijvoorbeeld de scène waarin Ruben, Hannahs nieuwe liefde, samen met haar in de
blindenkerk het parcours aflegt, dat bezoekers wil doen ervaren dat het donker
van de nacht niets voorstelt vergeleken bij de inktzwarte duisternis die een
blinde omringt.
‘Ik voel zijn vingertoppen die voorzichtig mijn gezicht aftasten, […].
Zijn aanraking is teder, als van een moeder die voor het eerst haar pasgeborene
bevoelt en daarmee het nieuwe leven bevestigt’.
Jannie
Regnerus schiep Blindman naar het beeld van Tjsêbbe Hettinga (1949-2013), wiens
verzameld werk Het vaderpaard / It
faderpaard in 2017 is verschenen bij De Bezige Bij. Ze heeft de Friese
dichter enkele keren ontmoet. Onder meer diens manier van voordragen is in die
van Blindman geslopen:
‘Op de lengte van een ademstoot laat Blindman zijn stem door de
lucht wentelen, duiken en weer stijgen als de vogels in het gedicht. Terwijl
hij me benevelt met een hymne over graan en een dampend paardenlijf sluit ik
mijn ogen. Met gesloten ogen kan ik me nog scherper afstemmen op zijn
frequentie en betreed ik de wereld van zijn binnenoog’.
Al leunt Nachtschrijver dicht tegen de
werkelijkheid aan, het is wel degelijk fictie.
In 2001
woonde Jannie Regnerus (1971), beeldend kunstenares en schrijfster, een jaar in
Japan. Haar liefde voor dat land legde ze vast in Het geluid van vallende sneeuw. Die liefde werkt nog door in het
vleugje Japan dat hier en daar in Nachtschrijver
doorschemert. Aan haar wonderlijke belevenissen en ontmoetingen in Mongolië is
haar eerste reisboek gewijd.
Nachtschrijver is na De
ent en Het lam haar derde roman.
In dit beeldschone proza lichten woorden en zinnen op, net zoals het
gespikkelde verenkleed van de jonge spreeuwen, dat in Hannahs bijzijn in een
stationshal door de zon in een paarsgroene gloed wordt gezet.
Jannie Regnerus: Nachtschrijver, Atlas/Contact, Amsterdam 2017, 109
p. ISBN 97890254 44518. Distributie: VBK België
© 2024 | MappaLibri