Geboren in
Roemenië als zoon van een pope, vertrekt Cioran (1913-1995) in 1937 naar Parijs
om er de rest van zijn leven te blijven. In 1949 verschijnt zijn eerste, in het
Frans geschreven boek, Précis de
décomposition, dat nu voor het eerst, en in een vrij precieze Nederlandse
vertaling van de hand van Pieter Appels, verschijnt onder de titel Een kleine filosofie van verval. Het is
goed om weten dat hij deze bundel korte essays oorspronkelijk ‘Exercises
négatifs’ wilde noemen.
In het toenmalige wereldje van filosofie en literatuur
sloeg het in als een bom, ook al omdat het naadloos aansloot bij de denkmode
van zijn tijd, het existentialisme; zij het dat Cioran zich van meet af aan
verzette tegen iedere vorm van recuperatie. Niet voor niets zijn de denkers
waarmee hij zich het meest vereenzelvigde Diogenes en Nietzsche. Helemaal in
hun geest verwierp hij iedere uitleg of verklaring van zijn werk als nutteloos,
erger nog, als een ontwijding ervan. Voor hem staat de tekst op zichzelf, is
volkomen autonoom en verdraagt geen commentaar, een overtuiging die weinig
enthousiasme wekte in de academische wereld.
Een gelijkaardig probleem stelt
zich natuurlijk ook bij de vertaling van zijn teksten, zoals hier in het
Nederlands; hoewel men zich ook de vraag kan stellen in hoeverre de Roemeen
Cioran bij zijn overgang naar het Frans als schrijftaal, zelf ook geen risico’s
nam. De soms hoge moeilijkheidsgraad, het hermetisme ook en zelfs het
ongrijpbare van sommige van zijn formuleringen, wijst allicht op de
moeilijkheid om zijn gedachten altijd accuraat om te zetten in de aangenomen
taal.
Los
daarvan staat Cioran - ook stilistisch - in een Oerfranse traditie die, met
Montaigne, La Rochefoucauld, Chamfort, Valéry en vele anderen, meesters waren
in de gebalde praktijk van het korte essay. Literair dikwijls even sterk als de
uitgesproken filosofische gedachte of als de idee zelf, zoals Cioran het zou
zeggen. Om te beginnen in de allereerste zin van het essay Genealogie van het
fanatisme uit het eerste hoofdstuk Oefeningen in ontbinding :
‘Op zich is elk idee neutraal of
zou dat moeten zijn; maar de mens bezielt het, projecteert er zijn vuur en
waanzin in’.
Als
‘entrée en matière’ van de geest, één die er mag zijn, gelet op het spervuur
van aforismen, bonmots en vlijmscherpe analyses dat er op volgt. Een
kerngedachte ook die het hele werk van Cioran zal kleuren en in diverse
gedaanten zal opduiken in de talrijke bundels die er tot aan zijn dood zouden
op volgen.
Grasduinend
doorheen deze eerste bundel vallen al gauw zinnen op als: ‘Er kan geen succes
zijn in het leven van een dichter. Zijn kracht stamt uit al wat hij niet heeft
ondernomen’, of ‘Alle inspiratie vloeit voort uit een vermogen tot overdrijven’,
en ook ‘Het is ons recht ons een tijd in te beelden waarin wij alles zullen
hebben overstegen, zelfs de muziek, zelfs de poëzie; waarin wij, hekelaars van
onze tradities en onze hartstochten, een verloochening van onszelf zullen
hebben bereikt dat wij, moe van een gekend graf, de dagen zullen doorkruisen in
een versleten lijkwade’.
Het zijn gedachten over leven, kunst en kunstenaars die
rechtstreeks verwijzen naar de diepere betekenis van Le temps retrouvé, het laatste deel van A la recherche du temps perdu. Cioran zet niet voor niets volgende
citaat van Marcel Proust aan het begin van het tweede hoofdstuk: ‘Les idées
sont des succédanés des chagrins’ (‘Ideeën zijn het surrogaat van
droefgeestigheid’).
De idee van de absurditeit, de zinloosheid van het leven en de totale hulpeloosheid
van de mens er tegenover - een hoofdthema in de naoorlogse Franse filosofie -,
vindt in Cioran een medestander van formaat, zoals blijkt uit volgende ‘negatieve
oefeningen’: ‘Het is omdat het op niets berust, omdat er zelfs geen schaduw van
een argument voor te vinden valt, dat wij volharden in het leven. De dood is te
exact, alle redenen bevinden zich aan zijn kant’.
De mens maakt geen enkele kans
in Ciorans universum: ‘Ieder van ons is geboren met een dosis zuiverheid,
voorbestemd om bedorven te worden door de omgang met mensen, door de zonde
tegen de eenzaamheid’, en er is ook geen heil mogelijk want ‘Leven betekent:
geloven en hopen - liegen en zichzelf beliegen. Daarom is het meest waarachtige
beeld dat men ooit van de mens heeft gemaakt dat van de ridder van de Droevige
Figuur’.
Ondanks
alles blijven we doorgaan, want ‘Er bestaat een vulgariteit die ons om het even
wat in deze wereld doet aanvaarden, maar die niet sterk genoeg is om ons de
wereld zelf te doen aanvaarden. Hiermee kunnen we de kwellingen van het leven
verdragen terwijl we het leven verwerpen’. De Nietzsche van ‘God is dood’ is
nooit ver te zoeken:
‘Alle waarheden zijn tegen ons. Maar wij blijven doorgaan met leven,
omdat wij ze op zich aanvaarden, omdat wij weigeren er de gevolgen uit te
trekken’. Zelfs als die ultiem zijn: ‘Waarom heb je niet de kracht je te
onttrekken aan de verplichting om te ademen ? Waarom nog die gestolde lucht
ondergaan die je longen verstopt en je huid verplettert?’
Gelet op die overdracht van
onvermogen rest ons weinig perspectief valt is de uitkomst te voorzien. Immers ‘Er
bestaan harten waarin God niet kan kijken zonder zijn onschuld te verliezen’ en
‘Wanneer we ons niet van onszelf kunnen bevrijden, zullen we onszelf met alle
plezier verwoesten’.
Het laatste essay uit deze eerste verontrustende bundeling stelt de van
fatalisme en ‘droefgeestigheid’ doordrenkte vraag Quousque eadem? (Meer van
hetzelfde…Hoe lang nog?).
‘Dat de ster waaronder ik ben geboren voor eeuwig vervloekt
mag zijn, dat geen enkele hemel haar wil beschermen. Dat zij in de ruimte
verbrokkelt als een eerloos stukje stof ! […] Hoelang moet ik nog tegen mezelf
herhalen: ‘Ik verafschuw dit leven dat ik aanbid’?’
Conclusie : een subliem
dwarsdenker en een weerbarstig pessimist.
E.M. Cioran: Een kleine
filosofie van verval, Historische Uitgeverij, Groningen 2017, 279 p. ISBN 9789065545800. Vertaling van Précis de décomposition
© 2025 | MappaLibri