Voor zijn historische adolescentenroman Ketters van de Kemmelberg keert Koen D’haene terug naar de door
godsdiensttwisten verscheurde zestiende eeuw, toen hier in Vlaanderen de
Beeldenstorm op gang kwam als religieus-sociaal ingekleurde verzetsbeweging
tegen de misbruiken in de katholieke kerk en de manier waarop die de sociale
onrechtvaardigheid mee in de hand werkte. In een mooi uitgebalanceerd geheel
gebruikt D’haene historisch gekende feiten en gegevens als decor voor zijn
fictief verhaal over Walram, een jongen die gedwongen door de omstandigheden
keuzes moet maken die zijn leven overhoop zullen halen.
De roman opent met een korte scène die een vooruitwijzende
functie krijgt: samen met zijn zus Herlinde schrikt Walram op van een rat die
in haar vlucht in een kapelletje een Mariabeeld omstoot. Niets laat op dat
moment voorzien dat in de jaren die hierop volgen, een niets en niemand
ontziende storm van vernieling over onze contreien zal razen. Walram raakt in
de ban van de predikers van het nieuwe geloof. Dat zijn vader enkele jaren
daarvoor al werd opgepakt en terechtgesteld omwille van zijn sympathieën voor
de nieuwlichters, maakt Walrams beslissing mee op te trekken met de
beeldenstormers in de ogen van de lezer tot een psychologisch aanvaardbare
keuze.
In snel tempo, met tijdssprongen
die in de eerste plaats de jaren 1566 tot 1568 omvatten, met in het
slothoofdstuk een overstap naar 1584 – vijftien jaar later dus – tekent D’haene
de gruweldaden die de streek van het Westkwartier – in grote lijnen de huidige
Westhoek – in een wurgende angstgreep houden. Een van de hoogtepunten in de
roman is de beschrijving van de terechtstelling van drie priesters uit
Reningelst op 12 januari 1568, een moordpartij die nu nog wordt gememoreerd in
de graftombe die werd neergezet op de plaats waar hun lijken werden teruggevonden.
Het zijn deze en andere
wandaden, die aan beide kanten van de strijdende partijen worden gepleegd (hier
fungeert de executie van geuzenleider Camerlynck als tegenbeeld van de
moordpartij op de drie geestelijken), die Walram aan het twijfelen brengen: hij
wil de nieuwe geloofsopvattingen volgen, maar keert zich af van het geweld en
de agressie waarvan hij getuige is. Koen D’haene brengt de onzekerheid en de
besluiteloosheid van zijn hoofdfiguur treffend in beeld: een zoekende jongen die
in de slotzin van de roman veelzeggend moet bekennen: ‘Ik weet het niet,
jongen. Ik weet het echt niet…’
Los van de
historische context kan Ketters van de
Kemmelberg worden gelezen als een parabel over de vernietigende impact
waartoe godsdienstfanatisme kan leiden. Als Jan Camerlynck het heeft over de
‘Geuzenstaat’ die in oprichting is in Engeland met als doel voor ogen de
definitieve overwinning, is de vergelijking met het Isis-kalifaat niet veraf.
Hoe jonge mensen – hier in de roman vooral dan de figuur van Gilles, de vriend
van Walram – zich laten meesleuren door de retoriek van predikers, doet denken
aan het proces van radicalisering waarin een aantal van hen terechtkomt.
Koen D’haene betoogt niet, maar suggereert. Het is aan de
lezer die betekenislijnen te lezen en te interpreteren. Dat de auteur af en toe
van op de zijlijn meespeelt door gekende figuren-van-nu ten tonele te voeren,
is meegenomen, maar niet steeds even geslaagd. Dat een van de geuzen in het
dorpje Watou verzen gaat debiteren en dan bovendien nog Mandelinck heet… Het
hoefde helemaal niet in een roman die zijn overtuigingskracht ontleent aan de
accurate manier waarop D’haene omgaat met het verleden.
Koen D’haene: Ketters van de
Kemmelberg, Scriptomanen, s.l., 2017, 246 p. ISBN 9789462662698
© 2024 | MappaLibri