Bundels van het nieuwe millennium

Hoe zit dat nu met de poëzie van het nieuwe millennium?
 
Het jaar 2000 genereerde een welbepaalde onzekerheid, ook met betrekking tot de poëzie. Op het aantal verschenen bundels heeft de millenniumwende nauwelijks invloed gehad, en ook een specifieke cesuur heeft de eeuwwisseling niet teweeggebracht. Het leek er enigszins op dat de diversiteit in het aanbod en in de vormgeving van de in deze bundel gepresenteerde gedichten nog werd vergroot, maar bij nader toezien werden al heel wat van de nieuwe vormen, poëtica's, motieven en vraagstellingen ook al voor het jaar 2000 gepraktiseerd of aangekaart.
 
Bovendien is - in tegenstelling tot de dichters zelf - het aantal beschouwers van poëzie in aantal en ambitie ferm toegenomen. In deze bundel wordt ook daar een staalkaart van afgeleverd en komt voor zowat elke universiteit een of andere onderzoeker aan het woord met haar of zijn gedicht. In de kafttekst heet het dat - weliswaar via een specifiek gedicht - de meest bijzondere bundels 'worden doorgelicht door de beste poëzielezers van vandaag'. Het lijkt alvast een teken aan de wand als men zoiets over zichzelf moet zeggen.
 
Maar soit, het nog altijd vigerende systeem is er een van institutionalisering en positionering, en na de dood van Herman de Coninck en Hans Groenewegen, en het minder actief zijn van Hugo Brems en enkele andere prominente poëziecritici, werd een aantal vacante plaatsen lange tijd niet ingevuld. Dat levert altijd een bijzondere activiteit op, veel over en weer geschrijf en veel elkaar citeren, wat in deze essaybundel ook wel degelijk gebeurt. Of de poëzie zelf en haar nog altijd vrij schaarse aantal lezers daarmee gediend zijn, laat ik in het midden. Met het 'verwetenschappelijken' van de poëziebeschouwing en haar verborgen agenda van de hang naar publicaties van jonge en ook wel oudere academici, lijkt de poëzie me al te vaak in een wurggreep te worden genomen.
 
Literatuur bevordert men ook niet door een welbepaald gedicht kapot te analyseren, iets dat in deze bundel bij sommige auteurs een soort would be genereert - ik wil de beste zijn en zou mijn stuk graag geplaatst zien tussen dat van een paar gevestigde coryfeeën van de literaire poëziekritiek. Alleen: het maakt de zaken zo eng, zo mistroostig, zo nur poëzie alsof er buiten dat nog nauwelijks literatuur zou bestaan. Waarmee ik het boek niet wil kapittelen, maar de beperking tot de gepresenteerde dichters, gedichten en hun besprekers lijkt me te eng, levert te weinig zuurstof, nochtans net iets dat de poëzie meer dan ooit nodig heeft.  
 
In eerste aanleg lijkt de selectie van dichters en hun 'ene' gedicht in de meeste gevallen voor de hand te liggen en aan te sluiten bij de keuze die uit het laatste decennium van de vorige eeuw zou gemaakt zijn. Anneke Brassinga, Gerrit Kouwenaar, H.H. ter Balkt, Peter Verhelst, Charles Ducal, Dirk van Bastelaere, Leonard Nolens, Erik Spinoy, Menno Wigman en enkele anderen kunnen voor hetzelfde geld probleemloos in de late twintigste eeuw ondergebracht worden. Het lijkt me ook niet meteen zo, dat nu net dat ene gedicht, geselecteerd door 'de beste poëzielezers', de poort naar de eenentwintigste eeuw open heeft geopend. Dat is te veel gevraagd van een gedicht. Het is een kwestie van smaak, van opportunisme ook.
 
De bundel zelf - in 2016 in een vergelijkbare uitgave voorafgegaan door Dichters van het nieuwe millennium - opent met de vaststelling 'hoe eclectisch en heterogeen het 21e-eeuwse poëzielandschap in Nederland en Vlaanderen is'. Niettemin vallen twee trends te onderscheiden: de grenzen van het medium poëzie worden opgerekt, maar tegelijk blijft in de vers geworpen dichtbundels een duidelijke focus gevestigd op de pluriforme werkelijkheid, 'de smerige wereld buiten het gedicht', zoals Ilja Leonard Pfeijffer het noemt. De samenstellers doen nog enkele andere vaststellingen: zo lijkt 'de tijd van afstandelijkheid of hyperpostmodern taalspel [...] voorbij', net als 'de navelstaarderige ik-lyriek'. Anderzijds lijken dichters, of toch een aantal dichters dat voorheen verweten werd hun persoonlijke problematiek te veel uit te smeren, zich steeds nadrukkelijk naar de wereld te richten. Leonard Nolens bijvoorbeeld, of Charles Ducal. Maar is dat een nieuwe vaststelling? Niet meteen, dacht ik.  
 
Deze essaybundel mag er natuurlijk wel wezen, en de stukken zijn knap geschreven en vrucht van studie en vaak interessante en zelfs bekoorlijke inzichten. Overigens is elke promotie van de Nederlandstalige poëzie een goede zaak. En het terugblikken op nog jonge dichtbundels van dichters die we nu al missen, zoals de betreurde Menno Wigman, komt de kennis en waardering van een dergelijk schitterend oeuvre uiteraard slechts ten goede. Dat verdient dan ook alle lof. En ook het feit dat oudere dichters als Gerrit Kouwenaar, H.H. ter Balkt, Anneke Brassinga en Leonard Nolens in dat sterk gevarieerde vernieuwingsidioom worden geïntegreerd, mag bewondering wekken en identificeert als het ware de aartsvaders en -moeders van de jongere garde.
 
Jeroen Dera & Carl de Strycker (red.): Bundels van het nieuwe millennium. Nederlandse en Vlaamse poëzie in de 21e eeuw, Nijmegen/Gent, Vantilt/Poëziecentrum, 2018, 302 p. ISBN 9789056553975. Distributie Poëziecentrum

© 2024 | MappaLibri