Inge Braeckman is een van die dichters die
grotendeels in de schaduw werkt aan een eigen en weerbarstig, eigenzinnig
oeuvre. Haar publicaties zien vaak het licht in privéuitgaven op kleine oplage
vooraleer ze bewerkt bij een echte poëzieuitgeverij verschijnen. Daardoor is
het niet zo makkelijk om haar werk te vinden, maar gelukkig is er het Gentse
Poëziecentrum dat de dichteres met enkele fraai uitgegeven bundels op de kaart
heeft gezet.
De jongste loot aan de tak heeft de ronkende titel Venus’ Vonken meegekregen; de dichteres is inderdaad gul met
hoofdletters en alliteraties. De bundel aarzelt niet toevallig tussen een meer
klassieke vorm van poëzie (met regelmatige strofen en gedichten die in cyli
zijn gegroepeerd) enerzijds en een meer modernistische opvatting anderzijds;
van dat laatste getuigen onder meer een bevreemdende nummering en de opeenstapeling
van structuurprincipes. Het lijkt een soort van gimmick maar hij verraadt wel
hoe de dichteres zich bewust schatplichtig acht aan beide tradities.
In vergelijking met
haar eerdere werk kiest Braeckman ditmaal wel voor een lyriek die wat minder
compact is en daardoor een stuk toegankelijker. De beeldentaal die haar poëzie
vanouds kenmerkt wordt wat vaker uitgelegd, en over het algemeen zijn de
gedichten langer en opgebouwd volgens een gebruikelijke syntaxis. Dat betekent
echter geenszins dat de dichteres zou kiezen voor realistische anekdotes, wel
integendeel. De meeste gedichten zijn nog steeds gebaseerd op het principe van
de beeldspraak, waarbij als het ware een meer ‘realistische’ en een
‘verbeeldende’ of ‘symbolische’ laag over elkaar schuiven. De wereld wordt zo
getransformeerd, en niet toevallig is het motief van het beeld of het
schilderij daarbij vaak aanwezig. Het gedicht wordt als het ware een kader
waarin dingen worden geïsoleerd en uitvergroot, herleid tot contouren of geometrische
vormen, omgevormd tot een spel van kleuren en lijnen.
Braeckman is inderdaad iemand
voor wie sprekende details essentieel zijn. Tegelijk echter schrikt zij niet
terug voor abstractie en schematisering. Net die spanning tussen het concrete
en het abstracte verleent aan haar beste gedichten een bijzondere intensiteit.
De reflectie op het eigen schrijfproces is daarbij vanzelfsprekend nooit ver
weg: het schemerlicht wordt bijvoorbeeld
‘als met een voile
van goud belicht’, een ‘toegangspoort tot
notities over een
elementaire
vorm en het wegwerken van
het tastbare
zicht’
Op die
manier richt de dichteres zich niet op het dichterlijke ik – dat is opvallend
afwezig – maar vooral op wat achter de verschijnselen ligt: het absolute, het
schijnbare, het sublieme. In sommige gelegenheidsgedichten krijgt dat programma
een nogal alledaagse invulling, waardoor de beelden wat overdadig aandoen, maar
de sterke gedichten stemmen tot nadenken. Venus’
Vonken vormt alleszins een mooie staalkaart van dit aparte dichterschap.
Inge
Braeckman: Venus’ Vonken, Poëziecentrum, Gent 2018, 46 p. ISBN 9789056553272
© 2024 | MappaLibri