Wetenschappelijk onderzoek in de taal- en letterkunde

Toen ik aan de Universiteit Antwerpen studeerde, was een van de meest opvallende cursussen die van professor Paul Pelckmans, die Algemene Literatuurwetenschap doceerde. Naast de leerboeken van andere docenten die vaak vele honderden bladzijden telden (Algemene Taalwetenschap, Duitse Grammatica, Heuristiek) leek die van Pelckmans met zijn welgeteld 14 pagina’s in het niets te verdwijnen. En toch deed dit dunne boekje dienst als de weergave van een cursus die evengoed een semester duurde en waarin verschillende onderwerpen uitgebreid behandeld en geïllustreerd werden. Pelckmans was er een meester in om een bepaald probleem waaraan hij een halve les kon wijden in soms slechts een enkel regeltje samen te vatten. De bedoeling was natuurlijk dat dit bij het studeren als geheugensteuntje dienst deed én dat je tijdens de les flink noteerde om dat ene zinnetje wat meer context te geven.
 
Aan dat wel zeer gecondenseerde cursusboekje moest ik terugdenken bij het lezen van het door Dirk Van Hulle samengestelde boek Wetenschappelijk onderzoek in de taal- en letterkunde, een inleiding in de verschillende disciplines waarmee studenten filologie in aanraking komen tijdens hun opleiding aan de Universiteit Antwerpen. De anekdote lijkt mij exemplarisch voor de twee problemen die dit boek oplevert voor een lezer die de opleiding niet volgt.
 
Ten eerste: ook dit boek is een wel erg sterk samengebalde samenvatting van wat in colleges – er wordt vaker verwezen naar de uitwerking van deze of gene casus tijdens de les – vast uitgebreider aan bod komt. De tekst lijkt dienst te moeten doen als inleiding op of samenvatting van de collegereeks, maar is voor een buitenstaander vaak al te beknopt. Zo is het hoofdstuk over narratologie van Luc Herman een gecondenseerde versie van het middendeel van Vertelduivels, de inleiding verhaaltheorie die hij samen met Bart Vervaeck schreef en die reeds een samenvatting biedt van de huidige stand van het onderzoek. Vertelduivels is prima materiaal voor zelfstudie, want je kan er echt mee aan de slag; het hoofdstuk in Wetenschappelijk onderzoek in de taal- en letterkunde blijft daarvoor te beknopt en te abstract.
 
Het tweede probleem voor een de in de taal- en letterkunde geïnteresseerde leek is dat de insteek wel erg Antwerps is. Uiteraard doceren proffen over hun specialisaties, maar er bestaat natuurlijk nog meer wetenschappelijk onderzoek in de taal- en letterkunde dan wat hier gepresenteerd wordt. Zo mis ik bijvoorbeeld hoofdstukken over poëziestudie, over stilistiek of over dialectologie. Ik wil maar zeggen: de titel dekt voor studenten van de UA, op wie dit boek in eerste instantie is gericht, zeker de lading, maar voor een breder publiek kan hij enigszins aanmatigend overkomen en is hij zeker reductionistisch.
  <br /> Na een prima inleiding in de wetenschapsfilosofie volgen zes hoofstukken over de studie van letterkunde en zes over taalkunde. Daarbij valt het op dat letterkunde eerder als cultuurkunde wordt opgevat: behalve in de hoofdstukken over tekstgenese (good old filology die leidt tot edities en dankzij de mogelijkheden van de computer zelfs moderne digitale edities) en over computationele letterkunde (hoe je met computers aan literatuuronderzoek kan doen – eerder een methodologie dan een discipline in de letterkunde) krijgen we hoofdstukken over culturele narratologie (en dus niet: verhaalanalyse, en al helemaal geen poëzieanalyse), filmwetenschap (een stuk dat erg meta is en vooral een vakgeschiedenis geeft eerder dan dat het een beeld biedt van wat er nu gebeurt in dit vak) en theaterwetenschap – over wat de letterkundige met teksten zoals kan doen, kom je weinig te weten.
 
Daarna volgt bij het eerste hoofdstuk over taalkunde – over psycholinguïstiek – een duidelijke breuk. Meteen wordt aangegeven dat deze vorm van taalwetenschap niet hermeneutisch is, maar eerder aansluit bij de natuurwetenschap door het feit dat hier antwoord gezocht wordt op een vraag in plaats van dat het zou gaan om interpretaties, en dankzij de gehanteerde experimentele methode die statistisch onderbouwd is. Sowieso krijg je uit de hoofdstukken over taalkunde (over theoretische taalkunde, sociolinguïstiek, computertaalkunde en corpuslinguïstiek) het idee dat de wetenschappelijke methode sterker toetsbaar is dan in de disciplines die cultuurproducten bestuderen. Daarmee zijn deze vakgebieden uit de taal- en letterkunde misschien wel ‘wetenschappelijker’, maar vrij van interpretatie is de taalkunde toch niet helemaal – jammer dat daar nergens expliciet wordt op ingegaan.
 
Al bij al krijg je, ondanks de gesignaleerde beperkingen van Wetenschappelijk onderzoek in de taal- en letterkunde, in dit boek een mooi overzicht van een aantal vakgebieden binnen de filologie. Voor wie in Antwerpen talen wil gaan studeren kan het misschien dienst doen als een kennismaking met wat hem of haar te wachten staat. Wie de studie effectief aanvat, vindt het boek zeker op de leeslijst.
 
Dirk Van Hulle: Wetenschappelijk onderzoek in de taal- en letterkunde, Letterwerk, Borgerhout 2017, 152 p. : ill. ISBN 9789082571257. Distributie EPO 

© 2024 | MappaLibri