* Over vertalen

Vertalersroes

Toen ik een aantal jaren geleden twee weken mocht logeren in een vertalershuis – een plek ergens waar ik in alle rust aan de vertaling van mijn eerste roman kon werken – viel mij als eerste het volgende op: de collega die mij rondleidde droeg een leren steunverband om haar pols: carpaal tunnelsyndroom, een pijnlijke zenuwbeknelling in de pols, die ontstaat door een overbelasting van de onderarm. Een andere vertaler liep gebocheld en weeklagend door dit ondermaanse: ziekte van Bechterew of spondylolitis ankylopoetica (ik verzin het niet!), een onomkeerbare hakenvormende ontsteking van de wervelkolom, die er door zijn vele uren dat hij over Die Entdeckung der Currywurst gebogen zat niet beter op werd. Gesprekken onder literair vertalers beginnen vaak met een update van hun medisch bulletin.

En niet langer dan drie weken geleden woonde ik een congres bij over post traumatic stress disorder bij vertalers.

Waarlijk, een goed en gezond leven is de vertalende medemens niet beschoren.

Maar genoeg gejammerd: we behoren het hier over vertalersgeluk te hebben. Dat klinkt misschien een beetje als een opgelegde oefening. Als een groepssessie van geforceerd ‘positief denken’. Toch ben ik er overtuigd van dat de genodigden vanavond niet per se ongelukkig zijn over hun vak, laat staan over het feit dat ze er hier zo dadelijk kunnen over vertellen.

Allen zijn met hun vertaalde roman genomineerd voor de Europese Literatuurprijs. Die prijs zit als volgt in elkaar: uit het aanbod van de in 2013 verschenen vertaalde Europese romans selecteerden elf zelfstandige Nederlandse en Vlaamse boekhandels de twintig beste titels.  Vervolgens stelde een vakjury de shortlist van vijf  boeken samen. De prijs bestaat uit een geldbedrag van 10.000 euro voor de schrijver van het bekroonde boek en 2.500 euro voor de vertaler. De genomineerden die u vanavond te woord staan zijn: Katelijne de Vuyst over Emmanuel Carrère, Limonov, Ine Willems over Hilary Mantels Het boek Henry en Jan Pieter van der Sterre over Martin Amis: Lionel Aso.

U kent allicht de namen van genoemde auteurs, de kans is groot dat u die van hun vertolkers u niets zeggen. Dat lijkt misschien evident, je leest tenslotte Martin Amis en niet JP Van der Sterre. Toch? Maar hoe komt het dan dat u bijwijlen heftig discussieert over wie de beste Schubert-vertolker is, Radu Lupu of Andreas Staier? U luistert toch naar Schubert?

Een vertaler is een schaduwkunstenaar, zo luidt de wijdverspreide wijsheid. Hij heeft goed werk geleverd als je niet merkt dat hij goed werk heeft geleverd. Als je de indruk krijgt Tolstoj rechstreeks tot je te horen spreken. Volgens die redenering geeft Tolstoj door vertaler X ongeveer hetzelfde resultaat als Tolstoj door vertaler Y. Dat is natuurlijk enigszins bezijden de waarheid. Vertalers zijn mensen, misschien wat vreemde mensen, wie weet, maar toch, van vlees en bloed, met een eigen achtergrond, met een eigen taal.

Ikzelf heb het geluk gesmaakt me enkele jaren te hebben kunnen bezighouden met twee auteurs met wie ik iets gemeen had, auteurs die – op heel verschillende manier trouwens  en snaar in me deden trillen. Opnieuw een metafoor uit de muziekwereld: je ondergaat niet alleen de inhoud van het boek, je trilt mee, zoals een collega onlangs schreef. Je versmelt met je auteur, je kruipt onder zijn huid, in zijn hoofd. Zo word je zelf de auteur, alleen in een andere taal. En met name geschiedt zulks vaker naarmate de auteur in kwestie eigenzinniger is.

Wanneer weet je dat je de toon te pakken hebt? Je leest, analyseert, je schrijft en herschrijft. En dan is er dat wat ik het alchemistische moment zou willen noemen: een soort omslag, lood wordt goud. Het is een euforisch gevoel dat je auteur in je eigen taal eindelijk klinkt zoals hij in zijn oorspronkelijke taal klinkt. Dat is iets waar ik niet van bij de eerste zin in slaag, het duurt vaak weken – weken van afgronddiepe vertwijfeling – maar de ervaring leert me dat het moment er komt, dat ik de ‘esthetische intentie’ van de auteur niet alleen intellectueel heb gevat, maar ze in taal heb weten te reproduceren. Dat is geen geluk, beste mensen, dat is roes, vertalersroes.

Er is de taalarbeid, maar vertalen is zoveel meer. Het is een beroep dat werelden voor je opent. Vertalers hebben de reputatie morsige, vaalbleke kluizenaars te zijn, die alleen nog maar buitenkomen om een paar haastige boodschappen te doen bij Aldi. Maar wees gerust, af en toe verruilen we onze pyama eens voor stadskledij en begeven we ons, ietwat onwennig, zeker, met de ogen knipperend van het felle zonlicht, dat ook, buiten ons werkkamertje, de wijde wereld in met de roman als kompas.

Slechts één anekdote: die keer dat ik in een piepklein Parijs theater een voorstelling van ‘On ne sait pas’, gebaseerd op L’enfant bleu bijwoonde, met acteur Aymeric Pol in de rol van Orion – gedreven, fel, nerveus, woedend, teder, radbrakend snel sprekend; en ikzelf in de zaal die geleidelijk aan het besef voel groeien dat mijn Nederlandse Orion zo zou kunnen spreken, dat ik de toon had getroffen. De gesprekken achteraf met de acteur, met de stokoude auteur – nog net belandde ik niet in een roes.

Roes. Ik ben niet zeker dat velen, als ze het over hun beroep hebben, die term zouden bezigen. Wie kan zoveel hoogtes en laagtes op zo’n korte tijd beleven, de afgrondelijke twijfel, de vermoeienis, de ergernis over het gebrekkige loon - en dan die momenten van vreugd, het gevoel een ontdekkingsreis in talen en werelden te ondernemen. Het is roes, vertalersroes.

Kris Lauwerys april-mei 2013

Inleiding in het kader van De lezingen van de Vertalersgeluktournee 2013

Eerder gepubliceerd op www.letterenfonds.nl

© 2024 | MappaLibri