* Radioboek

Antwerpen, 5 september 2006

Geachte heer von Rezzori,

De eerste woorden die ik van u las, las ik in het Frans: ‘Skoutchno est un mot russe difficile à traduire.’ Het was de openingszin van een roman waar ik nog nooit van had gehoord, geschreven door een auteur die ik niet kende. Hij stond in Mémoires d’un antisémite, een werk dat ik twee weken geleden toevallig aantrof bij mijn boekhandelaar in Mons, de stad waar ik lesgeef. Ik las het boek, las daarna uw beroemde Maghrebinische Geschichten. Bedacht koortsachtig dat uw werk wel in het Frans, het Italiaans en het Engels is vertaald, maar niet in het Nederlands. Ik besef dat dit hoogst ongeloofwaardig klinkt: gisteren kreeg ik een telefoontje van een uitgever met de vraag of ik een roman wilde vertalen van een auteur die ik wellicht niet kende. U raadt het al: de Denkwürdigkeiten eines Antisemiten. Toeval bestaat niet in de literatuur. Uw eerste zin gaat over een moeilijk te vertalen woord. Ik heb zo het gevoel dat het niet bij dat ene woord zal blijven. Als alles goed gaat, wordt deze vertaling mijn romandebuut. Een relatieve beginner van 35 neemt het op tegen een prozagrootmeester van 65. Een Belg uit de late twintigste eeuw tegen een oud-Oostenrijker die met één been in de negentiende, één been in de twintigste eeuw staat. Ik sta aan het begin van een lange reis. Met uw permissie laat ik af en toe iets van me horen.

Hoogachtend, Kris Lauwerys


                                            ***


Travemünde, 9 oktober 2006

Geachte heer von Rezzori,

Lezen kun je op alle mogelijke plekken. De meest waanzinnige is wellicht deze: een Amerikaanse vriendin vertelde me dat ze uw Memoirs of an antisemite had gelezen op een gammele boot op de Amazonerivier, waar de barvrouw bovendien onafgebroken stroperige schlagers speelde. Een boek dat de wijdsheid van de landschappen van Zuidoost-Europa bezingt en net niet wordt overstemd door pulpmuziek en kreten uit het Braziliaanse oerwoud. Ook voorlezen kun je op alle mogelijke plekken. De eerste bladzijden van deze vertaling las ik vol verwachting voor in Lübeck, de geboortestad van mijn andere literaire held, op een bankje tegenover het Buddenbrookhaus. I. luisterde en gaf commentaar. Dat was gisteren. Deze brief schrijf ik in een herberg in de badstad Travemünde. Ik ben wat schor, heb zowat een halve dag voorgelezen, op het door een najaarszon gekoesterde strand. I. zat naast mij, liet haar blikken weiden over de zacht rimpelende golven... en haalde de hakbijl boven. God, wat is dit moeilijk. Hoe moet ik uw eindeloos meanderende, haast Proustiaanse zinnen in een even elegant Nederlands persen? Hoe vertaal je iets als mückendurchtanzte Wäldereinsamkeit op een even gecondenseerde manier? Voorlopig schrijf ik maar ‘de eenzaamheid van de bossen vol dansende muggen’ – een gruwel. Ik begin te vrezen dat ik mijn hand heb overspeeld. Maar er is geen weg terug. De uitgever verwacht mijn tekst over goed anderhalf jaar. Gelukkig heb ik I., die haar hakbijl hanteert met fluwelen handschoen, die slaat en zalft. En heb ik een mentor. Maar met uw welnemen vertel ik daar later meer over. De wijn is op, ik ook.

Vriendelijke groeten, Kris Lauwerys


                                            ***


Antwerpen, 3 november 2006

Geachte heer von Rezzori,

Sinds mijn vorige brief zijn er vier weken verstreken. Ik heb de eerste vijftig bladzijden ingeleverd bij mijn mentor. Ik ontmoette haar ooit op een borrel: een druk taterende dame in een voor haar leeftijd haast onbetamelijk sexy leren blouson en rood-zwartgeblokt minirokje. Toen ik dit avontuur aanvatte, heeft ze me beloofd rugdekking te bieden. Wist ik veel dat deze Hollandse meesteres ook een pitbull was. Ik kreeg de vrucht mijner arbeid terug vol bloedrode inktsporen. Ze had een robbertje worstelen achter de rug met wat ze noemt – hopelijk duidt u het haar niet euvel – een walgelijk moeilijke tekst. Van mijn eindeloos bijgeschaafde, voorgelezen en bovendien door twee vrienden nagelezen manuscript bleven slechts sporadisch intacte zinnen over. Ik heb mezelf teveel ruimte gegund in de vertaling, ik heb er een ander boek van gemaakt. In der Beschränkung zeigt sich der Meister. Mijn mentor moet een – ik smaakte tot op heden nog niet het genoegen het te onderzoeken – meesterlijke slow-danseres zijn: op één tegel blijven trappelen en toch volslagen relaxed en origineel dansen. Binnen een minimale marge het maximale doen. De avond dat ik mijn gehavende manuscript terugkreeg, ben ik bedrukt naar een café getogen met I.: De Schraelen Troost. I. wees me erop dat dit slechts het begin was van een reis naar het binnenste van de Nederlandse taal. Dat het zou lukken. Het moet en zal lukken, Gregor – als u mij deze vertrouwelijkheid toestaat –, al was het maar omdat ik volkomen verslingerd ben geraakt aan uw Memoires, en omdat ik wil dat I., die uw Duits niet machtig is, er even intens van geniet als ikzelf. We zullen doorgaan, met de weifelende zekerheid om door te gaan, zoals mijn lievelingschansonnier het zingt.

Beste groeten, Kris Lauwerys 


                                            ***


Antwerpen, 8 januari 2007

Beste Gregor,

Een tweede gecorrigeerd hoofdstuk ligt hier voor mij. Het is vreselijk. Er is nauwelijks vooruitgang te bespeuren. Mijn mentor erkent dat ik kan schrijven, maar dat ik als vertaler preciezer en getrouwer moet worden. En ik moet mijn Nederlands ontvlaamsen. Jammer van al die mooie Vlaamse woorden als wegdeemsteren, grootstad, versmachten, omwalling. Het maakt mijn taak niet makkelijker, dit werken met een taalhandicap waar ik me niet van bewust ben. Mijn levensgezellige I. is het enige lichtpunt. Ze heeft erop aangedrongen dat ik de hele tekst, de volle 350 bladzijden zou voorlezen. Waanzin. Maar het geeft rust, haar zorgvuldige dosering van kritiek en lof. De Memoires van een antisemiet vertalen jaagt mijn zelfbewustzijn naar ongekende hoogten, bijvoorbeeld wanneer een zin eindelijk in zijn plooi valt. Maar mijn ontoereikendheid drijft me op sommige dagen tot bijna over de rand van de ontreddering. Waarom doe ik dit mezelf toch aan? Waarom kon ik niet gewoon lesboer blijven op een universiteit in een Waalse provinciestad? Ironisch genoeg stuitte ik onlangs op de volgende passage: ‘Terwijl men zelf slechts oprecht en bescheiden hoeft te zijn wat men is, moet hij [de kunstenaar] zichzelf elk ogenblik verwezenlijken: hij moet iets doen om te zijn wat hij is, en hij trekt zich daarmee telkens weer in twijfel en stelt zich op de proef, riskeert telkens weer zijn bestaan: zijn leven is één groot waagstuk.’ En wat verderop: ‘Persoonlijkheid is immers bijna altijd het resultaat van een vlucht naar voren.’ Waarom vertaal ik toch? Natuurlijk, ik lees al sinds mijn prilste jeugd. Zeker, ik ben thuisgekomen in die ironisch-weemoedige literatuur van het oude Oostenrijk van Joseph Roth en van uzelf. Uw van melancholie doordrenkte beschrijvingen van de Boekovina of van het Wenen van de jaren ‘30, uw humor – ze lijken me op het lijf geschreven. Maar misschien wil ik door te vertalen ook uitstijgen boven mezelf, wil ik me dwingen om het maximale uit mezelf te putten of wil ik mijn leven gewoon een artistiek cachet geven. Zoek ik in dat heen-en-weer van vreugde en vertwijfeling niet iets als een reliëf dat mijn dagelijkse bestaan me maar zelden biedt? Een ontluisterende gedachte. Persoonlijkheid dan toch als een vlucht naar voren?

Hartelijke groeten, Kris 


                                            ***


Ergens tussen Libramont en Brussel, 4 maart 2007

Beste Gregor,

Buiten daalt het schemerduister over de donkergroene weiden. De trein staat stil, niemand weet waarom. I. is al een tijdje geleden ingedommeld. Zonet krulden haar lippen zich in een glimlach, daarna verslapte haar mond weer. De vrouw met de duizend gezichten noem ik haar wel eens. Ik denk terug aan het voorbije weekend, aan dat volkse restaurant aan de rafelige rand van het dorp, aan het geluid van onze stemmen en voetstappen in de bossen. Ik heb eens een paar dagen niet vertaald, maar het echt loslaten lukt niet. Misschien herkent u zich hierin: ik loop door de bossen, de vogels en I. kwetteren er vrolijk op los, maar ik ben in gedachten elders, kom ineens op dat langgezochte woord, durf het uit piëteit tegenover I. niet op te schrijven, concentreer me op het memoriseren ervan en mis een vraag van mijn gespreksgenote, die ik dan maar halfslachtig mompelend beantwoord. Soms vraag ik me af of I. inmiddels geen dwangbuis voor mij heeft besteld. Maar koud laat deze onderneming haar kennelijk toch niet. Zíj kwam gisteren met het voorstel op de proppen om zelf te gaan ronddwalen in het decor van uw romans. Misschien moesten we dat maar eens doen: de Boekovina, Czernowitz, Boekarest en Wenen. Glorie en verval van het oude Oostenrijk. De trein heeft zich weer in beweging gezet.

Tot later maar weer, Kris

P.S.: Vertelde ik u overigens al dat ik een paar weken geleden een portret van u heb besteld bij mijn vriend-de-schilder?


                                            ***


Antwerpen, 11 mei 2007

Beste Gregor,

Een week geleden was het er dan: uw portret. Mijn vriend-de-schilder had het, zo beweerde hij, moeilijk gehad met uw schalkse glimlach. Het is prachtig: met zijn twee meter bij één hangt het nu prominent in onze woonkamer, boven de zetel waarop de onvermoeibare I. doorgaans zit wanneer ik voorlees. Zo ook gisteren. We waren aangekomen in het hoofdstuk Trouw. Dagenlang had ik voorgelezen. I. legde elk woord op een goudschaaltje. Verwierp, suggereerde, sprak desgevallend haar bewondering uit. Hier heb ik wekenlang aan gevijld, ik heb erop gefoeterd, heb eraan gepuzzeld, aangevuurd door de wil om het voor I. te laten schitteren. Het slot van Trouw gaf me bij elke herlezing zélf een krop in de keel. Het is avond, de kaarsen zijn opgebrand, de glazen grappa en cognac zijn allang leeg. Ik lees uren na elkaar. Kom dichter bij het slot. Ben onzeker maar lees door. Ik ben klaar, weer met een krop in de keel. Het is stil. Ik kijk op van mijn papieren. I. zit te wenen. Het is het mooiste moment van de afgelopen maanden.

Dank, Gregor, dank. Kris

                                                        
                                            ***


Boedapest, 26 juli 2007

Beste Gregor,

De trein trekt zich op gang. Vanavond bereiken we Sibiu in Roemenië, het vroegere Hermannstadt. Op het voortijds aandoend station vanochtend werden de treinkaartjes nog met de hand geschreven. Je hoeft hier in Boedapest over maar weinig fantasie te beschikken om je in het zwartwitdecor van de vooroorlogse tijd te wanen. A propos zwartwit: de cover van Sandor Marais De nacht voor de scheiding, een boek dat ik op weg naar en in Boedapest heb gelezen, is precies dezelfde als die van uw Blumen im Schnee. Toeval zult u zeggen, maar te late erkennning is niet het enige wat u met die Hongaar gemeen hebt: ook Marais verhalen ontstaan vanuit een inzicht in de onttakeling van een oude wereld, ook hij is een fijnzinnig psycholoog. Alleen: bij u loert telkens weer die grap om de hoek. Uw derde voornaam is niet voor niets Hilarius – Gregor Arnulf Hilarius – of is ook dat een mystificatie van u? We doorkruisen nu de Hongaarse poesta. Aan de horizon, nauwelijks onderscheidbaar van de bewolkte lucht, de schimmige omtrekken van de eerste heuvels: Roemenië. Ik hoop er oplossingen te vinden voor vertaalproblemen: er staan in de Memoires nu eenmaal dingen die ondanks – of juist als gevolg van? – uw opulente beschrijvingen niet helder voor mijn ogen verschijnen. Het zal u vast plezieren dit te horen: er is een deel van u dat aan mij ontsnapt. Misschien helpt het als ik me onderdompel in de stemming van land en cultuur. De sjofele restauratiewagen heeft niet veel in de aanbieding. Ik heb koekjes gekozen die een voor één keer gecultiveerde marketingmanager de naam ‘Settembrini’ heeft meegegeven. Een knipoog naar die andere leesreisgezel van me, Thomas Mann. Wie weet vind ik in Roemenië wel een koekjesdoos waar uw beeltenis op prijkt.

Blijgemoed de uwe, Kris


                                            ***


Sibiu/Hermannstadt, 28 juli 2007

Beste Gregor,

Vanmiddag heb ik de lokale Duitstalige krant gekocht, de Siebenbürgische Zeitung. Ik las een artikel dat in zekere zin iets zegt over mijn werk in zijn relatie tot het uwe. Er kwam een restaurateur van schilderijen aan het woord. Ik citeer hem even: ‘Restaureren vergt precisie en tijd, en naar sommige dingen moet je ook gissen door je de werkwijze en visie van de schilder eigen te maken.’ En dan definieert hij zijn positie ten opzichte van het origineel: ‘Ik besef dat ik als restaurateur op de plaats sta waar de schilder ooit heeft gestaan.’ I. vroeg me daarstraks of ik soms niet zelf die schilder zou willen zijn. Hoeft niet, ik voel me veilig in de schaduw van een schrijver. Wat de Nederlandse auteur Jan Brokken zegt over de verhouding componistuitvoerder, kon hij net zo goed hebben geschreven over mijn relatie tot u: ‘Een vertolker geeft zijn visie op het werk van de componist, dat is ook een kunst, maar van een andere orde. Zijn durf en persoonlijkheid doen ertoe, zijn gedrevenheid en zijn inlevingsvermogen, zijn technisch kunnen en zijn muzikaliteit, maar hij hoeft geen noot te bedenken.’ Een nastrevenswaardig ideaal, maar een ideaal dat ik nog lang niet heb bereikt. Zal het volstaan voor de Memoires? Kwellende onzekerheid, ook deze reis verlost me er niet van. Soms vraag ik me af of dit niet te ver gaat, of deze vertaling niet stilaan tot een obsessie uitgroeit. De onvermoeibare I. gaat erin mee. Hoe lang nog? Sibiu, een middeleeuws Roemeens stadje met peperkoekenhuisjesromantiek is bekoorlijk, maar net zo vervelend als Brugge. We moeten verder, mijn blik mag niet blijven kleven aan de gevels, maar moet doordringen tot wat erachter zit. De komende dagen trekken we de Karpaten in, daarna gaat het naar uw geboortestad, Czernowitz. Een pelgrimstocht naar een verleden dat u tot een persoonlijke mythe hebt omgevormd, een pelgrimstocht naar een fictie dus. Literair verantwoorde waanzin, zullen we maar zeggen.

Tot een dezer, Kris


                                            ***


Czernowitz, 5 augustus 2007

Beste Gregor,

We zijn er! Czernowitz. Maar het regent, het is laat en we zijn moe. Zonet heeft een Roemeense benzinesmokkelaar, met wie we vanaf de Roemeens-Oekraïense grens konden meeliften, ons vriendelijk voor Hotel Kiev afgezet. Eerste indrukken van uw geboortestad: verkeerschaos, stank van aftandse auto’s en bussen, nors kijkende en smakeloos geklede mensen. Geen geklapper van paardenhoeven, geen gerinkel van trams, geen kinderen in matrozenpakjes, geen dames die een steelse blik werpen van onder hun elegante hoed. Uiteraard niet. U zegt zelf toch ook steeds dat wat u schrijft niets dan mythe is? En toch heb ik als lezer het kinderlijke verlangen om in uw sprookje te geloven. Dat naïeve geloof werd overigens op zijn wenken bediend toen we afgelopen week door de Karpaten en door het met kloosters bezaaide heuvelland van uw veelbezongen Boekovina zwierven: de trage wereld van op strootjes kauwende herders, de traditioneel geklede boeren, de wiegende boerinnenkonten in klokvormige rokken en de wonderlijk arabeske houtversieringen aan de huizen – het was er nog allemaal en ik koester de illusie dat het vertalen straks makkelijker zal gaan. Het zal u misschien interesseren dat er hier in Czernowitz, bijna 20 jaar na uw laatste bezoek, opnieuw een op en top Weens koffiehuis is en dat sommige façades worden gerestaureerd mét het behoud van oorspronkelijke Duitse gevelreclame (Bäckerei Goldmann). En toch: is het niet tekenend dat de – overigens joodse! – jongeman die zo vriendelijk was om ons op sleeptouw te nemen, aan zijn vader moest vragen waar het huis van Paul Celan precies stond? Naar uw geboortehuis durfde ik niet eens te vragen. Dit relict van Oostenrijk-Hongarije is volkomen gerussificeerd zoals u weet, voor ons onleesbaar gemaakt door de cyrillische inscripties. Het decor van uw boeken staat nog overeind, maar voegt niets toe aan mijn leeservaring, ontluistert ze integendeel. Maar dat inzicht brengt me ook dichter – denk ik – bij uw schrijfmotieven: uw schrijven zie ik als een opstand tegen de prozaïsche, bedenkelijke werkelijkheid; ik geloof dat u er een poëtische, mythische, ja zelfs meer geloofwaardige werkelijkheid tegenover wilt stellen – of vergis ik me? In elk geval: om die reden vind ik uw romans zo belangrijk: ze bewaren een verdwenen Europa, één dat misschien alleen in de literatuur bestond. Een Europa dat had kunnen zijn, geen ideaalbeeld, maar wel een heel aantrekkelijke mogelijkheid tussen andere mogelijkheden.

Groeten, Kris


                                            ***


Wenen, 12 augustus 2007

Beste Gregor,

De witte wijn hier in de American Bar smaakt uitstekend. Inderdaad een mooi decor: metaal, leer, rookglas, schemerlicht en modernistische schilderijen. I.’s oogleden zijn wat zwaarder geworden, haar lippen kleven een paar seconden te lang aan het dunne wijnglas. De alcohol en haar welgemutstheid doen haar prachtige lachje opborrelen. Het doet me denken aan de betoverende joodse Minka uit de Memoires, die de antisemiet Brommy in deze Bar in ernstige gewetensnood bracht. Als ik niet zo doordrongen was geweest van uw – fictieve! – universum zou ook Boekarest me enkele dagen geleden banaler hebben toegeschenen: vuilnisbakkenmoderniteit en Balkanslonzigheid zoals u het noemt. Maar zoals Arnulf en juffrouw Alvaro ook door het Cismigiupark lopen en bij het eten luisteren naar een zigeunerorkestje – ach, het is ziekelijk mimetisme, ik weet het, en vast voelt u zich een machtig tovenaar, maar net die belééfde fictie gaf de avond iets magisch. De vertaalduivel in mij dommelde zowaar even in. Wenen is het eindpunt van deze reis. Er wachten me nog enkele beproevende maanden thuis. Maar ik heb er moed in; de laatste commentaren van mijn mentor waren streng maar dit keer ook bemoedigend. I. beweert te branden van nieuwsgierigheid naar het vervolg. De dikbuikige heer naast mij bralt ongevraagd een jodenmop in mijn oor. U kent ze misschien nog niet, daarom vertel ik ze even: Staat er een groep nazi's rond een oude jood. Ze vragen: “Vertel op, jood, wie heeft de oorlog veroorzaakt?.” De jood is niet van gisteren: "De joden", zegt hij "en de fietsers." "Waarom de fietsers?", vragen de nazi's. "Waarom de joden?" vraagt de jood.

Glimlachend de uwe, Kris


                                            ***


Straelen, 10 september 2007

Beste Gregor,

De reis lijkt alweer in een ver verleden te liggen. Ik heb me teruggetrokken in het vertalershuis in het Duitse kleinstadje Straelen. Een behoorlijk rariteitenkabinet, deze horde uit heel Europa toegestroomde vertalers. Ik zit hier nu alweer tien dagen alleen maar te vertalen, met als verkwikkelijkste vaststelling dat mijn mails naar I. ongemerkt trekjes van uw schrijfstijl beginnen te vertonen. Zonet nog maar eens geprobeerd om die eerste, vreselijk complexe alinea van het laatste hoofdstuk in de klauwen te krijgen. Het wil maar niet lukken – was het schrijven ervan even moeilijk? Misschien waag ik straks nog een poging. Nog steeds ook die knagende onzekerheid, over deze ene alinea, vaak genoeg ook over het geheel. Het gaat mijn collega-vertalers hier niet anders, zo beweren zij: altijd onzeker, eeuwig onvoldaan; een vertaler is een soort Faust, immer is hij op zoek, nooit eens gaat hij tevreden zitten. In feite word ik niet alleen opgejaagd door mezelf maar ook door een andere Mefisto: mijn meesteres. Ook zij zit me voortdurend achter de veren. Ze dwingt me op zoek te gaan naar lichtschuwe woorden; samen bekijken we hoe ver we de gewrichten van onze moedertaal kunnen buigen zonder ze te scheuren. Ze komt morgen op bezoek hier in Straelen. Deze passage uit je Memoires vat goed samen hoe onze verhouding is geëvolueerd: Tussen oom Hubi en mij groeide intussen de oude vertrouwelijkheid uit tot vriendschap – tot zo’n heldere en herfstachtig rijke vriendschap tussen een jonge knaap en een oude man die vrij is van de hartstochtelijkheden tussen leeftijdgenoten en geheel berust op mild begrip en onvoorwaardelijk vertrouwen. Het vertaalvertrouwen van mijn juf is nog niet onvoorwaardelijk, maar haar begrip voor mijn beginnersfouten maakt veel goed. Ze is een ontzettend gulle vrouw, deze Zeelandse, alleen met complimenten is ze karig – reden waarom ik die des te meer koester. Het is avond, de Georgische collega roept vanuit de keuken dat ze Duitse koolroulade heeft klaargemaakt. De werkdag zit erop.

Hartelijk, Kris


                                            ***


Antwerpen, 18 januari 2008

Beste Gregor,

Sinds mijn laatste brief is er heel wat gebeurd. Het allerlaatste hoofdstuk ingeleverd bij mijn mentor. Enkele weken later haar ridderslag. Vanochtend zat de drukproef in mijn brievenbus. Een dik pak in een gewatteerde omslag. Mijn handen trilden toen ik hem openscheurde. Ik zag het zetwerk, de titel, uw naam, in het klein de mijne. Ik las de eerste zin: Skoetsjno is een Russisch woord dat moeilijk te vertalen is. Mijn middenrif trilde, in grote schokken baande emotie zich een weg door mijn borst naar mijn keel.  Bijna anderhalf jaar heb ik hier aan gewerkt, een enorme last valt van mijn schouders. I. is op kantoor, maar vanavond gaat de kurk van de fles; dit is tenslotte ook haar werk.

Vrolijk de uwe, Kris


                                            ***


Antwerpen, 22 maart 2008

Gregor!

Gisteren dan eindelijk de boekvoorstelling, in een stampvol café.  Speeches. Een landjonker oreert over u en Czernowitz, mijn boezemvriend verbluft iedereen met zijn welbespraaktheid. Nadat ik een jaar aan haar heb voorgelezen, neemt I. nu de fakkel over: ze leest enkele fragmenten voor. Ik laat mijn blik glijden over de gezichten van de aanwezigen: concentratie, af en toe een glimlach. Iedereen is er, alle mensen die vanaf de zijlijn hebben toegekeken en mij als op een Vlaamse kermiskoers hebben aangemoedigd: mijn vrienden, mijn ouders, mijn glunderende mentor. Wanneer ook ik achter de microfoon ga staan, voel ik me vederlicht: nu kan er niets meer misgaan, de tekst is de wereld in gestuurd – rest mij alleen een lang dankwoord en wat grapjes. Het slot was niet voorbereid, maar ik hoor mezelf een krachtige zucht uitstoten: Es ist vollbracht. Applaus, tranen en schouderklopjes. Mijn rood aangelopen vader laat wijn en bier aanrukken, ik moet zowaar nog een uur aan een tafeltje gaan zitten om te signeren. Vandaar zie ik u zitten, in een hoekje, niemand heeft u opgemerkt. Op uw gezicht ligt uw schalkse grijns, u geeft me een knipoog van verstandhouding.

Adieu, Gregor


                                            ***

Te beluisteren op Radioboeken.eu

Illustraties Gregor Von Rezzori (schilderij + fragment) door Kris Gevers






© 2024 | MappaLibri