* Gesprek met Evelien De Vlieger

Het gaat goed met de pen van Evelien De Vlieger. Ze leeft ervan, of toch ongeveer. Voor jonge ogen en oren schrijft ze van alles wat: verhalen voor wie leert lezen (Job en de duif), weet-boeken (Vergif en verboden producten), romans (Brei met mij, De bovenkamer van Jakob). Mijn oma is van peperkoek is een verzameling vertelsels en versjes over grootouders, een roman over haar grootvader en een Slash-boek zitten in de pijplijn. ‘Ik ben nogal tegendraads. Daarom vind ik schrijven zalig. Je hoeft nergens bij te horen.’
 
Het is geen makkie, weet Evelien De Vlieger: drie kinderen opvoeden en tegelijk creatief zijn. Wanneer ik haar ontmoet, heeft ze er net enkele weken van kinderziekten — letterlijk dan —opzitten en ligt ze wat in de lappenmand. Gelukkig heeft Gent een paar warme huizen waar ze betere chocolademelk serveren, bij Colette in de Belfortstraat staan er zelfs boeken langs de wanden. Laat het achter de ramen maar lekker sneeuwen, we zullen het een uurtje over literatuur hebben.
 
‘Ik schrijf het best vanaf een uur of vier in de namiddag’, zegt ze. ‘Maar dan komen de kinderen van school [ze heeft drie jongens] en ik vind het even belangrijk om er dan voor hen te zijn.’ Schrijven ten huize De Vlieger is dus schipperen. Soms vlucht ze met hebben, hoofd en laptop het huis uit. ‘Ik werk in het leescafé van de bieb, in koffiehuizen, vroeger logeerde ik vaak in het stationsbuffet. En op de trein, daar wil het ook nog wel vlotten.’
 
Annelies De Waele: Hoe lastig is het voor jou, een boek afkrijgen?

Evelien De Vlieger: Tot nu had ik na het afwerken van een boek altijd meteen al een idee voor een volgend. Dat is dan een begin-idee waar ik niet aan twijfel. Het kan een sfeer zijn die ik wil vatten, of iets dat ik hoognodig moet vertellen, zoals nu het verhaal van mijn grootvader die in Canada woonde. Die nieuwe jeugdroman gaat over de zoektocht naar identiteit en naar liefde. Een deel van het verhaal wordt verteld door de negentienjarige jongen die Klaars opa ooit was en die naar Canada emigreerde op zoek naar een beter leven. Hij vertelt zijn ervaringen wanneer hij op de terugweg is. Zijn avontuur is dus mislukt, maar je weet pas op het einde hoe dat komt. Daarnaast heb je het verhaal van de zestienjarige Klaar.

De eerste fase van zo’n jeugdroman is euforie: het is ontdekken en voluit schrijven, schrijven, schrijven. De laatste vier weken lag het wat stil, zodat ik het nu vanop een afstand heb kunnen bekijken. Enerzijds is het pijnlijk om dan te constateren dat er nog veel werk aan de winkel is, anderzijds ben ik blij dat ik de stem van de grootvader al heb gevonden. Dat komt ook doordat ik naar Canada ben gereisd, ik heb er het landschap en de sfeer in mij opgenomen. De tweede stem, van de kleindochter, daar zal best wel wat van mezelf in zitten.
 
De Waele: Heb je een doelpubliek voor ogen wanneer je aan iets nieuws begint?
 
De Vlieger:
Grenzen vind ik relatief. Ik schrijf vrijwel nooit met een publiek in gedachten, al zeker niet bij jeugdromans. Bij een bundeling als Mijn oma is van peperkoek ligt dat weer anders: de gedichtjes tussendoor zijn bewust voor kinderen geschreven; het zijn veeleer versjes en op rijm, omdat kinderen dat leuk vinden.
 
Bij mijn vorige roman, De bovenkamer van Jakob, stelde ook de uitgever zich vragen over de doelgroep. Er zit een jongen van elf in en een meisje van dertien. Nu, jongens van elf zijn te jong voor dit boek en meisjes van dertien willen dan weer niet meer lezen over kleine jongens. Maar moet je daar als auteur allemaal rekening mee houden, nee toch? Als een boek van jezelf blijft, vinden de juiste lezers het wel.

De Waele: Ben je opgegroeid tussen de boeken?
 
De Vlieger: Niet echt. Mijn ouders waren allebei leraar, maar niet in talen. Sport werd veel meer gestimuleerd dan lezen. Mijn vader is wel een geschiedenisfreak. Van hem kreeg ik ooit de Madelief-boeken van Guus Kuijer cadeau. En van een juf die haar zolder had opgeruimd, erfde ik veel kostschoolboeken. Die heb ik graag gelezen. Ook in het secundair onderwijs miste ik de jeugdliteratuurboot, terwijl ik toen wel nood had aan herkenning. Pas toen ik Germaanse talen studeerde, kreeg ik het gevoel dat ik op mijn plek viel. Ik heb dus veel gemist: Roald Dahl, Astrid Lindgren, Annie M.G. Schmidt. Dat haal ik nu via mijn kinderen allemaal in.
 
De Waele:
Er zijn nogal wat jeugdauteurs die beginnen te schrijven omdat ze eigen materiaal willen maken voor hun kinderen. Was dat bij jou ook zo?
 
De Vlieger: Nee, mijn kinderen hebben er eigenlijk niks mee te maken. Als kind en puber hield ik al een dagboek bij, vooral omdat ik me niet lekker voelde. Het is gênant om het nu te herlezen, vaak moet ik mezelf ervan weerhouden het in de kachel te gooien: vreselijk! Het staat vol oninteressant puberaal zelfbeklag. Wel is het goed dat ik ze heb bewaard, ik kan er nu anders naar kijken en er de juiste dingen uithalen.
 
Ik ben een melancholisch type. Vroeger dacht ik dat oud worden erg was, maar nu weet ik dat het tegendeel waar is, voor mij althans: ik word steeds lichter in mijn gemoed, ik kan die melancholie nu zelfs koesteren. Toch heb ik altijd al het gevoel gehad dat ik een buitenstaander ben, dat ik anders ben. In boeken vind ik herkenning, en troost. Misschien komt daarvan de drang om zelf te schrijven, in een poging aan te klampen? Schrijven wilde ik altijd al, lang voordat ik zelf kinderen had. Ik schrijf veeleer met mezelf als spiegel, om mezelf gerust te stellen misschien wel.
 
Het feit dat ik in de jeugdliteratuur ben beland, heeft misschien meer te maken met hoe kinderen en jongeren nog in het moment leven.
 
De Waele: Hoezo?
 
De Vlieger: Een volwassene zit toch in een keurslijf. Je ontkomt niet aan bepaalde verplichtingen en routines, en heel wat mensen (ik soms ook) verliezen zich daar ook echt in, in een relatie, kinderen, een huis, een job... Dat is veel voor een mens, en ik word triest van te veel routine, van me te laten platwalsen door al die dingen die moeten. Ik wil mezelf niet verliezen, ook al weet ik niet goed wie die ‘ik’ is. Misschien net daarom. Ik blijf soms de dingen als voor het eerst zien, en ik heb nooit het gevoel dat ik het helemaal snap, dat ik ergens helemaal op mijn plek ben. Misschien heb ik wel een of ander syndroom, maar goed, ik ben te oud voor de jeugdpsychiater. Door die vervreemding zie ik in veel situaties ook wel het humoristische en dat zou ik dan weer niet willen missen. Al zou het wel deugd doen om eens iemand tegen te komen die mij helemaal snapt.

Voorlopig kom ik die alleen tegen in boeken, en ik denk niet dat het ooit anders zal zijn. Ik heb een voorliefde voor jonge hoofdpersonages: The Catcher in the Rye van Salinger bijvoorbeeld, How I live now van Meg Rosoff, Carry me down van M.J. Hyland. Of dat dan jeugdboeken of romans voor volwassenen zijn, is totaal onbelangrijk. Kinderen en jongeren doen wat wij verleerd zijn: ergens in opgaan. Als je je inleeft in een jong hoofdpersonage, herbeleef je die staat, of je komt toch in de buurt. 
 
De Waele: Wat bepaalt volgens jou eigenlijk of een boek voor jeugd of volwassenen is? Thema? Literair karakter? Denk aan Het Paradijs (Bart Moeyaert) of Mijn meneer (Ted Van Lieshout). 
 
De Vlieger: Een boek is nooit alleen maar voor kinderen of jongeren. Dat zou hetzelfde zijn als zeggen: ‘dit boek is alleen maar voor bejaarden’. Ik snap wel dat mensen wegwijs gemaakt willen worden als ze een boek kopen of uitlenen, maar die opdeling ontneemt je ook potentiële lezers, wat zeker jammer is. Schrijvers als Bart Moeyaert en Ted Van Lieshout worden door alle leeftijden gelezen. Die zijn zo goed, dat grenzen er geen vat op hebben. Het thema van Mijn meneer was goed om het boek bij de volwassenen in te delen, maar ik denk dat iemand van twaalf het evengoed kan en zal lezen, omdat Ted Van Lieshout allerlei soorten lezers kan bereiken.
 
De Waele: Je gaat een boek schrijven voor de Slash-reeks bij Querido, waarbij auteurs verhalen van jongeren optekenen. Is het makkelijker, iemand anders’ verhaal pennen?
 
De Vlieger: Het geworstel zal kleiner zijn, vermoed ik, hoop ik. Ik houd zelf nogal van deze reeks. Misschien borduur ik verder op mijn boek over Jakob: ik zou graag een verhaal hebben van een jongere met een depressie, met zelfmoordneigingen misschien. Toen ik research deed voor De bovenkamer van Jacob heb ik dagenlang in psychiatrische ziekenhuizen en de parken eromheen doorgebracht. Ik was daar heel graag. Bij mensen wier leven on hold staat, zie je een grote samenhorigheid. Als je er deel van uitmaakt, is het triest. Maar ik had het voordeel een buitenstaander te zijn. Ik hoefde er niemand een hart onder de riem te steken. Voor mij was het een heel rustgevende en inspirerende omgeving. Gelukkig heb ik een partner die me terug naar huis en achter mijn computer riep, of ik had er nog jaren gezeten.
 
Schrijven wordt niet makkelijker naarmate je meer boeken schrijft. De schrijf-ervaring telt, is nuttig, maar tegelijk stel ik mezelf telkens een hoger doel, wil ik mezelf niet herhalen. Ik schrijf wat ik op een bepaald moment moet schrijven.

De Waele: Herkenbaar voor velen, denk ik. Sommigen maken foto’s of muziek, anderen schrijven.
 
De Vlieger: Op fotografen of muzikanten ben ik soms jaloers. Onze taal is zo omslachtig en gaat zelden recht naar het hart, er is veel ruis. Met een beeld kun je zoveel sneller raken. Al zeggen fotografen wellicht het omgekeerde.
 
De Waele: Hoe ga je daar zelf mee om, met die taalruis? Bijvoorbeeld Job en de duif: het moet eenvoudig zijn, voor eerste lezers, maar het mag toch niet cliché zijn?
 
De Vlieger: Die opgelegde eenvoud vond ik eerder bevrijdend dan beperkend tijdens het schrijven. Misschien moet ik eens een jeugdroman op AVI-1 niveau proberen?
Stijl is iets moeilijks, vind ik. Ik wil mijn tekst niet zodanig uitpuren dat er in feite alleen nog essentie overblijft. Vaak zit de herkenning in de details, de anekdotes, de sfeer. Maar het geheel moet dat anekdotische wel overstijgen, ik wil ook geen boek vol ballast de wereld in gooien. Daartussen is het dus schipperen: wat hou ik over en wat niet. ‘Kill your darlings’, luidt het gebod, ik moet leren om nog moordzuchtiger te werk te gaan.
 
De Waele: Brei met mij, het verhaal van Heide, werd destijds goed ontvangen, Job en de duif idem. Ben je gevoelig voor kritiek?
 
De Vlieger: Toen ik begon te schrijven, was ik enorm vrij. Ik kende het wereldje van de kinderboeken en de recensenten niet, er waren geen verwachtingen. Van de Gouden Uil-nominatie (long list) voor mijn debuut Blijven slapen viel ik dus wat achterover. Dat is na een paar boeken anders. Ineens is er druk op de schouders en lijkt het of je met bepaalde zaken rekening moet houden. Ik heb van nature geen dik vel. Dat is niet zo handig als je boeken de wereld in stuurt, dus probeer ik er een te kweken.
 
Soms moét je een boek gewoon schrijven. Dat kan niet anders, want niemand zou het zich om een andere reden zo lastig maken, zichzelf zo uitsloven en blootstellen aan kritiek. Dat je het kwijt moést, als een ei, maakt welke kritiek dan ook draaglijk.
 
De Waele: Jouw werk vertoont een grote diversiteit: boekjes voor eerste lezers, non-fictie, jeugdromans. Literair schrijven versus doelgroepschrijven. Is dat een bewuste keuze? Wat ligt je het meest na aan het hart?
 
De Vlieger:Ik ben al heel lang aan het schrijven, vooral non-fictie, dat hoorde bij mijn werk als tekstschrijver voor tentoonstellingen en ik had toen niet het idee dat ik ook andere dingen kon. Maar mijn echte literaire debuut was een jeugdroman, en daarbij was de voldoening en het schrijfplezier toch heel wat groter. Alles leek op zijn plaats te vallen. En na die ene ervaring van totale vervulling tijdens het schrijven wilde ik dat nog meemaken, en nog en nog.
Al mijn boeken komen uit mezelf, al kunnen gesprekken met mijn uitgeefster me wel op ideeën brengen. Maar soms moet je een tekst laten rijpen, en dat is op voorhand moeilijk in te schatten. Het is iets wat ik me voorneem, op dit punt. Meer tijd nemen, meer mijn eigen weg uitstippelen.
 
Ik probeer gewoon telkens het best mogelijke boek te maken. Er zijn boeken in opdracht en Job en de duif is toevallig ontstaan, bijna als vingeroefening. Gek dat het dan zoveel aandacht krijgt, haast meer dan de romans. Terwijl die veel meer van mij zijn, vanuit de buik geschreven. Ik probeer te waken over een soort evenwicht: alle tijd die je in opdrachten stopt, gaat af van de tijd voor je eigen boeken. Dat is een moeilijke oefening.

De Waele: Hoe zie je jezelf groeien als jeugdauteur? <br /> 
De Vlieger: Als ik eerlijk ben: ik ben daar niet mee bezig, ik zit daarvoor te dicht op mijn werk. Doet iemand dat wel, vraag ik me af: zijn eigen groei beoordelen? Ik heb ondertussen wel door dat schrijfervaring zeker niet betekent dat het schrijven gemakkelijker wordt. Integendeel zelfs. Je legt de lat telkens hoger en er worden dingen van je verwacht, wat verlammend kan werken. Gelukkig verdwijnt die realiteit zodra ik in een verhaal zit. Dan zit ik in de wereld van mijn boek. Maar de schrijfervaring telt wel degelijk mee, anders zou je de lat niet hoger kunnen leggen.
 
Het is niet meteen mijn ambitie om me ergens in te passen. Van nature ben ik iemand die nergens bij hoort, hoe behaaglijk het omgekeerde ook kan zijn. Soms is dat lastig, maar toch weet je vanbinnen dat het zo moet zijn. Ik heb dat ook als moeder. Ik voel me honderd procent moeder, maar ik voel niet de behoefte om als ouder ineens bij een kring van ouders te horen, met ouderraad en alles erop en eraan. Soms ben ik dan jaloers op mensen die dat zonder problemen doen, zich aansluiten. Het is vast comfortabel. Maar wanneer ik voel dat ik zelf word opgenomen, word ik tegendraads. Mensen merken dat. Daarom vind ik schrijven zalig: je hoeft nergens bij te horen.
 
De Waele: Even over je oma- en opaboek. In hoeverre zijn de grootouders in het boek gebaseerd op echt bestaande?
 
De Vlieger: Mijn grootouders zijn van vlees en bloed, zo loop ik ze tegen het lijf. Ik wilde helemaal geen gezellig oma- en opaboek maken vol chocolademelk en bloemetjesbehang. Er zitten kleine trekjes van mijn eigen grootouders in, die trekjes vergroot ik dan uit.
 
De Waele: Ik vond er veel humor in en die lijkt me net een van jouw belangrijke poten. 
 
De Vlieger: Die staat inderdaad voorop: oma’s en opa’s die broodjes laten verbranden of een kleinkind vergeten op te halen aan de schoolpoort: het zijn louter knipoogjes. Humor vind ik in alles belangrijk. En ik pas me niet aan, ik ga niet toegeven aan die typische platte humor die kinderen geweldig vinden. Kinderen staan voor zoveel open. Er zijn nu eenmaal kinderen die ook van absurde of tegendraadse humor houden. Humor kan jonge lezers heel makkelijk over de streep trekken.
 
De Waele: Wat vonden kinderen ervan?
 
De Vlieger: Toen ik tijdens een lezing Mijn oma is van peperkoek voorstelde aan een klasje van het tweede leerjaar, kwamen er vooral heel veel verhalen naar boven over hun eigen oma’s en opa’s. Het feit dat de oma’s en oma’s in het boek niet alledaags zijn, nodigt kinderen uit om zelf ook eens dieper te gaan dan: ‘oma bakt lekkere koekjes’. Er was één meisje dat zei: ik heb mijn oma en opa nog nooit gezien want ze hebben ruzie met mijn mama en papa. Ook de schrijnende verhalen komen naar boven. Naar mijn gevoel is het boek dus wel geslaagd als startpunt om het over grootouders te hebben. Sommige teksten zijn misschien ook wel meer voor de grootouders zelf geschreven dan voor de kleinkinderen. Dat is dan maar zo. Er staan genoeg speelse teksten in, de stripjes over Lina en Judocus bijvoorbeeld.
 
De Waele: Wat vind je belangrijk voor je eigen werk: dat je kwaliteit aflevert of dat kinderen er leesplezier aan beleven?
 
 De Vlieger: Als een combinatie van die twee in je boek zit, is dat mooi. Maar tijdens het schrijven denk je nooit: ‘nu ga ik eens voor leesplezier zorgen’, of ‘dit is thematisch knap en diepgaand’. Het verhaal en misschien nog meer de personages zorgen ervoor dat een boek goed is. Je wilt als lezer kunnen meeleven, dat personage zijn, al is het maar voor even. Daar werk ik bewust aan. En dan komt dat leesplezier vanzelf.
 
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2013 

© 2024 | MappaLibri