Net
zoveel mens
8+ - Geregeld klinkt de alarmbel:
onze kinderen weten te weinig. Over de voorbije oorlogen, bijvoorbeeld. Nu de
Eerste Wereldoorlog bijna honderd jaar achter ons ligt, grijpen tal van
organisaties de gelegenheid aan om het thema oorlog in de kijker te zetten. Televisiereeksen,
boeken en projecten moeten de Groote Oorlog in herinnering brengen.
Hoewel ze niet geheel onvindbaar zijn — denk bijvoorbeeld
aan De kleine soldaat van Paul Verrept — blijven oorlogsboeken voor
(erg) jonge kinderen uitzonderlijk. Boeken voor die leeftijdsgroep blijven
doorgaans dicht bij de eigen leefwereld en dus is oorlog een opvallend afwezig
thema. Nochtans zijn er voldoende aanknopingspunten. Is menig kind niet
gefascineerd door het oorlogspel? Het recent verschenen Kind van de Westhoek
(De Leeswelp 2013 nr. 1, p. 16) grijpt precies dat spelelement aan en
spiegelt het aan de ‘echte’ oorlog. Maar is oorlog een spel? Is het ruzie op
grote schaal? Waarom moet je vechten om vrede te krijgen? En wat is vrede
eigenlijk? Het prentenboek De vijand zet in op filosofie en reflectie.
Dit boek barst van het wit: niet alleen letterlijk, doordat twee putten het
overwegend lege blad ‘openbreken’, maar vooral figuurlijk. Elke lezing leidt
tot nieuwe vragen — en nieuwe inzichten.
Denken
Het boek opent op de schutbladen met rijen
identieke soldaten. Een van hen heeft een klavertjevier in de mond. Zal enkel
hij de oorlog overleven? Want dat het oorlog is, blijkt duidelijk uit de eerste
gitzwarte spread. Wat volgt, is de setting: ‘iets wat een woestijn zou kunnen
zijn’, een wit blad met enkele lijnen en schijnbaar dode takken. Wie goed
kijkt, ziet echter dat ze knoppen dragen. Is het herfst? Daarop volgt winter en
breken twee gescheurde gaten het blad open. ‘In die putten, twee soldaten’. Op
elke nieuwe dubbele bladzijde wordt de tekening aangevuld, met heen en weer
gegooide wapens, van pijlen, bijlen en messen tot granaten. ‘Het zijn
vijanden.’
Pas
dan gaat het doek echt op en krijgen we het titelblad met colofon. De rode
spread krijgt de vorm van een theatergordijn, maar de vaartlijnen rond de
soldaat kunnen ook een daveren voorstellen, van bombardementen of eenvoudigweg
van angst.
Vanaf dan neemt de ik-verteller de tekst over. Hij vertelt hoe traag de dag
verloopt, hoe alleen hij is, hoe sterren hem laten denken — en hoe hij wil dat
de oorlog stopt. Als hij op een nacht naar de put van de vijand sluipt en er
familiefoto’s en een oorlogshandboek vindt dat bijna identiek is aan het zijne,
groeit het besef dat de vijand net zoveel mens is als hij. Het wachten begint
opnieuw, nu in de wetenschap dat ook de ander het einde van de oorlog wil. Als
er eindelijk zon door de wolken breekt, bij een schaarse foto tussen de
tekeningen, versnelt het tempo: de prenten over een dubbele pagina maken plaats
voor drie sequenties op één blad. De soldaten komen in actie en de ik-figuur
schrijft een boodschap in een fles voor de andere soldaat. ‘Hopelijk valt mijn
fles in zijn put.’
Met die hoop eindigt ook het
verhaal. Op de schutbladen achteraan vinden we opnieuw de rijen identieke
soldaten, nu met twee lege plekken. Dat zet aan het denken, want er was toch
maar één met een klavertjevier? Waar zijn ze naartoe? Zijn beiden overleden?
Gedeserteerd?
De
vijand?
De grote vraag blijft wie de
vijand is. ‘Lang geleden, op de eerste dag van de oorlog, hebben ze ons een
geweer en een handboek gegeven. Het handboek vertelt alles over de vijand:
[...]’ Dat zijn handboek en de legerleiding liegen, ontdekt de soldaat als hij
bij de ander een bijna identiek handboek vindt. Toch blijft hij die ander een
vijand noemen en legt hij de bal in zijn kamp. ‘Hij zou een boodschap kunnen
sturen om te zeggen dat de oorlog stopt. Ik zou die boodschap onmiddellijk
aannemen, waar wacht hij nog op?’ Dat beide soldaten in wezen hetzelfde zijn,
blijkt nog maar eens op de laatste prent: twee flessen met een boodschap
erin hebben elkaar in de lucht gekruist, op weg naar de put van de ander.
Maar als de andere soldaat niet de vijand is, wie dan wel?
De goedlachse, saluerende generaal op de cover lijkt helemaal geen bedreiging
te vormen. Van zijn opvallend kleine handen druppelt echter bloed. Het is, in
zekere zin, de enige aanwijzing — en vingerwijzing — die Davide Cali en Serge
Bloch geven, samen met die ene andere prent waarop twee generaals worden
afgebeeld: ‘Als het begint te regenen, wil ik dat de oorlog stopt. Maar ik heb
geen idee hoe. Anderen weten dat wel: de generaals. Maar zij zeggen niets.’ Op
de illustratie lachen de generaals — bondgenoten of tegenstanders? —
elkaar toe, toastend met een bloedkleurig drankje. Ook hun borst is, net als
die van de man op de cover, bijna te klein voor hun rode eretekens.
Van legeroversten hebben de makers van dit prentenboek
kennelijk geen hoge dunk. Voor de soldaten tonen ze des te meer begrip, en het
samenspel van tekst en beeld weet dat knap over te brengen. Het boek blinkt uit
in soberheid: er staat geen woord of lijn te veel.
Een spatje rood
De tekeningen van Serge Bloch tonen de
belevenissen van de ik-figuur — al kan het, zo blijkt gaandeweg, net zogoed de
andere soldaat zijn. Een enkele keer kiest de illustrator voor een ander
perspectief en schetst hij de gedachten van de ik-figuur, laat hij de lezer
meekijken over zijn schouder of geeft vanuit vogelperspectief een totaalbeeld.
Precies die frictie tussen de tekst van de ik-verteller en
de tekening dwingt de lezer tot reflectie, tot het inzicht dat de ik-verteller
inwisselbaar is. Het maakt niet uit aan welke kant je staat, de
situatie is dezelfde.
Door de herhaling, de eenvoud en een beperkt kleurgebruik
beklemtonen de illustraties de eenzaamheid en verveling in de put. Bloch zet
met een kinderlijk-naïeve lijn de soldaat neer, in een spaarzaam decor. Het wit
op de pagina’s overheerst en verder zie je weinig meer dan de put en de soldaat
in zijn kakikleurig uniform. Dat sobere kleurgebruik is zowel mimetisch als
symbolisch. Zo wordt rood spaarzaam, maar doordacht gebruikt, voor bloed,
bloeddorstigheid en al wat ‘slecht’ is, zoals het oorlogshandboek.
De vijand
streeft niet naar identificatie of medelijden. Zonder oorlog te banaliseren,
ontlaadt de cartooneske tekenstijl het relaas van de soldaat, waaruit
eenzaamheid en wanhoop, maar ook trots, moed en hoop klinken. ‘Soms denk ik dat
de wereld niet meer bestaat,’ verzucht de ik-figuur, en op de tekening zien we
een ineengedoken man met lange, witte baard en gelapt legeruniform.
Zo maakt dit boek je aan het
lachen en het zet je aan het denken over oorlog als fenomeen. De soldaat is
inwisselbaar, de oorlog universeel. Hoewel de enkele via collage ingevoegde
beelden een verleden suggeren, zoals de zwart-witte familiefoto’s en de bladzijde
uit het oorlogshandboek, wordt plaats of tijd nergens geconcretiseerd. Dat is
een goede zet, want precies de loskoppeling van de geschiedenis en haar
schijnbare duidelijkheid over goed en kwaad laat toe om het thema filosofisch
te benaderen en zaken in vraag te stellen.
Een sterk merk
Wim
Opbrouck zorgde voor de bewerking. Zijn tekst klinkt erg raak; hij heeft de
stem van een rasechte verteller, iemand die naadloos in de huid van een ander
kruipt. Anderzijds is ‘bewerking’ een sterke term voor een tekst die, voor
zover ik kon nagaan, dicht aanleunt bij het origineel. De naam Wim Opbrouck, en
zijn paginavullende foto op de achterflap lijken dan in de eerste plaats een
marketingzet: de acteur is niet alleen een bekend televisiegezicht, hij treedt
op het eind van dit jaar ook aan in de VRT-serie In Vlaamse velden over
de Eerste Wereldoorlog en speelde eerder de bejubelde theatermarathon Ten
oorlog. Een sterk ‘oorlogsmerk’, dus. Maar als dat helpt om dit prachtige
boek bij een ruim publiek te brengen, waarom dan spijkers op laag water zoeken?
De vijand slaagt om uiterst sober een complex thema neer te zetten.
Tussen de regels is veel te lezen, en het boek leent zich dan ook tot
zorgvuldig en herhaald kijken en lezen. Sterk.
Davide Cali, Serge Bloch (ill.),
Wim Opbrouck (bew.): De vijand, Davidsfonds /Infodok Leuven, 2012, 60
p., ill. ISBN 9789059084551
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp
© 2024 | MappaLibri