Kwam dat zien! Kwam dat zien!

9+ - De titel van deze bloemlezing gedichten voor kinderen, als eerste deel in de reeks 'Querido's poëziespektakel', belooft een verfrissende benadering van poëzie. Want wat is verleidelijker dan het circus? En we krijgen spektakel, met meer dan 50 dichters en 23 tekenaars. Er zijn taalacrobaten als Joke van Leeuwen, Riet Wille of Geert de Kockere, goochelacts waar je stil van wordt, gebracht door dichters als Johanna Kruit, Eva Gerlach, Leendert Witvliet, Kees Spiering, André Sollie en Gil vander Heyden, stoere leeuwentaaltemmers als Bies van Ede, Jan Boerstoel of Ingmar Heytze, korte optredens van de circusnestors Annie M.G. Schmidt en Willem Wilmink en vooral veel jonge dansers die hun eerste stappen zetten op het slappe koord (en er nogal eens vanaf tuimelen).

'Spreekstalmeester' is Ted van Lieshout, die ook voor de openingsact zorgt. Het is een typisch Van Lieshout-nummer, waarin de thema's zelfbevestiging en circus samenkomen in speelse versregels.
 
De gedichten zijn thematisch gegroepeerd per (dubbele) pagina. Dichters treden samen op rond thema's als het circus, het huis, bloemen en planten, dromen, voetballen, de seizoenen, honden en andere dieren, vaders en moeders, reizen, spoken en monsters. Je krijgt eenzelfde onderwerp vanuit heel verschillende invalshoeken benaderd, waardoor de eigenheid van elke dichter duidelijk in de spotlights staat. Neem bv. het circusthema waarmee de voorstelling opent. Debutant Jurian van Dongen laat een acrobaat, dompteur, clown en trapezejuffrouw elk hun verhaal doen. André Sollie laat alleen het circusmeisje aan het woord, Anne Vegter ziet de circusact als symbool voor het eigen zijn en Jo Govaerts plaats school en circus tegenover elkaar.
 
Op deze openingspagina's blijkt ook meteen de grote verscheidenheid in kwaliteit en moeilijkheidsgraad. Dergelijke verschillen zijn eigen aan het concept van deze verzameling, waarbij dichters eigen verzen insturen en de samensteller dus niet zelf selecteert. Het gevolg is dat de bundel veel minder een eenheid vormt dan klassieke bloemlezingen en je als lezer sterker heen en weer geslingerd wordt in je oordeel. 'De geur van zaagsel' van Van Dongen is te zeer beschrijvend, wat extra opvalt in vergelijking met 'Koorddanser' van Jo Govaerts, dat veel compacter is en daardoor veel meer oproept. 'Circusmeisje' van André Sollie is glashelder, het poëtisch effect volgt vooral uit de kentering op het eind. 'Geen voorbeelden' van Anne Vegter daarentegen is van begin tot eind meerduidig en mysterieus. De woorden lijken eenvoudig, maar de combinaties geven hun betekenis niet meteen bloot.
 
Toch zal de grote meerderheid van de opgenomen gedichten weinig interpretatieproblemen opleveren voor jonge lezers. Tot de moeilijkste gedichten behoren die van de jongste dichter in de bundel, de twaalfjarige Grigoris Giannakoudakis:
 
‘Ik ben eerlijk door de klei
geschapen.
De herinnering van het raadsel dat nooit opgelost zal
worden.
Het gras in de grot dat in een ritme wordt
geblazen.
Wat me doet denken aan Nederland.
Het is te stil hier laat het
schreeuwen.
Het geluid gaat achter de richting aan.’
 
Het mag duidelijk zijn dat spreekstalmeester Van Lieshout hiermee onze ideeën over wat wel of niet te moeilijk is voor kinderen op de helling wil zetten. Over het feit dat er zinnen in zijn gedichten staan die je niet meteen begrijpt, zegt de jonge dichter zelf: "Ik denk dat dit juist goed is omdat je dan je eigen betekenis erbij kunt verzinnen."
 
Aan deze bundel werkten zowat alle dichters voor kinderen mee die momenteel actief zijn in Nederland en Vlaanderen. De jonge lezer krijgt een fraai overzicht van de diverse stijlen en motieven. Het optreden van Gil vander Heyden is tactiel en subtiel. Gerda De Preter kan met minimale middelen een groots beeld oproepen, zelfs over iets kleins als een slak:

Duizend lichtjaren ver
glinstert zijn spoor
op de tegels van het tuinpad
reist hij in een baan om de aarde.
 
Geert De Kockere speelt met taal zoals in oude bakerrijmen en laat versleten, doodgewone woorden als 'daarbij' en 'daarom' opnieuw oplichten. Riet Wille speelt en tekent, en Joke van Leeuwen goochelt met klanken en woorden, wat voor gekke vondsten zorgt. Erik van Os combineert zintuigen en zegswijzen en Toon Tellegen zet de taal op losse schroeven. Johanna Kruit roept met klanken en beelden een mysterieuze sfeer op. Eva Gerlachs schrijfstijl is meer bedwongen verhalend, maar net als Kruit verkennen haar verzen de grenzen van wat echt is en wat onecht.
 
De verzameling bevat drie extra acts in de vorm van cycli van Kees Spiering, Leendert Witvliet en Florian Kullberg. De weinig poëtische vertelstijl van Kullberg is illustratief voor de stijl van de meeste jonge dichters in deze bundel, waardoor ze zelden de kwaliteit halen van de meer geroutineerde auteurs. Hun teksten bevatten vaak nodeloos veel woorden en te weinig verbijzondering in en door taal.
 
Toch laat het jonge geweld soms ook een vonk talent zien. 'Wakker' van Rob Chrispijn is mysterieus en speels tegelijk, al kon ook dit vers compacter. 'Waterhuid' van Sarah Oortgijs en 'Meer' van Simon van der Geest spelen op een letterlijk verfrissende manier met taal. De rijmen in de gedichten van Jaap Robben geven ze net die samenhang die ze nodig hebben. Zijn beeld van jonge bomen is treffend:
 
‘En als ze ’s avonds
door de wimpers
van hun twijgen
naar elkaar kijken
beginnen ze al
op een bos te lijken.’
 
En de rijmen in 'Vlooiencircus' van Jan Paul Schutten zijn echt leuk:
 
‘De vlooien weg.
Voorbij de capriolen.
Er kwam een oude hond voorbij,
die heeft de show gestolen.’
 
Ook bij de gevestigde dichters is de kwaliteit overigens wisselend. 'Winterkoninkjeshotel' van Sjoerd Kuyper bevat evenzeer te veel verhaal rond een melige rijmvondst "ze paarden in mijn bakkebaarden" en met een flauw slot. 'Handleiding voor held' van Ingmar Heytze is te nadrukkelijk verwoord en Pat Donnez raakt niet verder dan flauwe rijmelarij.
 
De bundel is rijk geïllustreerd door een keur aan illustratoren met al even verschillende stijlen als de dichters. Anki Posthumus, André Sollie en Sandra de Weyze tekenen heel minimalistisch, waardoor ze een maximum aan interpretatie voor de gedichten laten. Overigens valt op hoe de meeste illustraties in het boek erg sober blijven en zelden de gedichten illustreren. Veel meer begeleiden ze die of sluiten ze aan bij de sfeer of enkele versregels. Zo werken Sylvia Weve en Geert Vervaeke met colleges van vormen die veel aan de verbeelding overlaten. Tosche Tenneberg gaat bij de gedichten van de jonge Giannakoudakis nog verder en zet mysterieuze figuren neer die aansluiten bij de associaties in de gedichten.
 
Het bijzonderste aan deze bundel zijn de tussenacts in de vorm van korte interviewtjes met de dichters. Hierin krijgt de lezer op een speelse manier uitleg uit de keuken van de dichter. Dat Van Lieshout hierbij telkens meerdere stemmen laat horen, werkt zowel relativerend als inspirerend.
 
Achteraan in het boek vind je van elke dichter een foto en een kort portret in woorden als antwoord op vragen als Hoe heet je? Heb je een huisdier? Wat is je lievelingsdichtregel?
 
Volgens de flaptekst komt er jaarlijks een dergelijk poëziespektakel. Het wordt nu al wachten tot het poëziecircus weer in het land is, met nieuwe artiesten en vooral nieuwe nummers.

Ted van Lieshout (sam): Kwam dat zien! Kwam dat zien!, Querido, Amsterdam 2008, 94 p. : ill. ISBN 9789045106533
 
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2008 

© 2024 | MappaLibri