Het vloekhout

In Het vloekhout, het slotdeel van de vloekhout-trilogie (Gaius, Jevgeni) voert Johan de Boose personages op waarmee de lezer eerder al kon kennismaken: Gaius onder meer, de Romeinse toneelmeester die in dienst kwam van keizer Nero, en verder de Russische monniken Bogomil (‘Godsboterhammetje’) en Jevgeni (‘Goedgeborene’).  
 
Nieuw in de aanpak en de uitwerking van het verhaal over het stuk ‘vloekhout’ (een spaander van het kruis waaraan Jezus hing) is de invalshoek: De Boose laat het vloekhout zelf aan het woord in een breed uitwaaierende monoloog die twintig eeuwen geschiedenis overspant en naar het eind toe raakt aan wat onze eenentwintigste eeuw mogelijks verder te bieden heeft. Met het vloekhout als ooggetuige confronteert hij op die manier de lezer met een aantal markante gebeurtenissen uit de Europese geschiedenis.
 
In het openingshoofdstuk, waarin het vloekhout zijn eigen geschiedenis memoreert vanuit het allereerste begin, toen het nog binnen het grotere geheel ‘leefde’ van een bloeiende olijfboom, wordt verwezen naar de brutale verkrachting van Maryam:
 
‘Zolang de verkrachting duurt, kijk ik naar haar ogen.’  
 
De ogen die later, wanneer het stuk vloekhout als een icoon is beschilderd, gesloten zullen blijven. Het lijkt programmatisch voor hetgeen De Boose met het schrijven van het slotdeel van zijn trilogie heeft beoogd: de lezer de ogen openen voor al wat de geschiedenis de mensheid heeft aangereikt. Of, zoals het verder luidt in het openingshoofdstuk:
 
‘Elk tijdperk brengt mensen voort die in staat moeten zijn om de wereld te veranderen.’  
 
Er staat wel ‘in staat moeten zijn’. Of ze dat ook ten goede hebben gedaan, is een andere vraag.
 
Met het oog op de kruisiging van Jesjoea wordt de olijfboom omgehakt om te dienen als draag- en dwarsbalk van het kruis. Wat uiteindelijk zal overblijven is de spaander ervan die in de loop der tijden steeds weer van eigenaar zal wisselen. Afhangend van die eigenaar-van-het-moment introduceert De Boose een aantal existentiële vragen in zijn verhaal die - en hier is het in de eerste plaats om te doen in de roman – de geestelijke Werdegang binnen de westerse geschiedenis aanpunten.  
 
Zo heeft hij het in de Gaius-episode over de toneelmeester die ‘in het diepst van zijn ziel een wanhopige zoeker is, iemand die zich als het ware gevangen voelt in zijn eigen lichaam en de armen uitstrekt naar een hogere waarheid’. Of neem de discussie tussen Andalusische geleerden, eens het vloekhout in Sevilla is beland, en de passage over Cogito Darwin (het ‘cogito, ergo sum’ gerelateerd aan het darwinisme), die ‘een geniale gek’ wordt genoemd, en verder de spanning tussen geloof en wetenschap die aan bod komt tijdens het Vaticaans concilie van 1869. Opvallend in de loop van het verhaal is dat het vloekhout, dat als talisman wordt meegenomen door de opeenvolgende bezitters, in wezen nauwelijks enige bescherming biedt. Meer dan eens moeten die op de vlucht voor dreigingen van bovenaf of worden ze omgebracht, alleen maar omdat ze – zoals wordt gesuggereerd door de ik-verteller – afwijkende meningen durfden te verkondigen.
 
Met Bogomil en Jevgeni leidde het vloekhout de lezer al binnen de muren van een Russisch klooster. Johan de Boose heeft – ten bewijze daarvan eerder verschenen dichtbundels en romans van hem – een uitgesproken voorliefde voor alles wat met het Oostblok te maken heeft. Na de omzwervingen over andere delen van Europa leidt zijn verhaal dan ook bijna voor de hand liggend terug naar Rusland. Hij schrijft over de Russische Revolutie, daarbij focussend op de figuur van Malevitsj (‘Het leven moet niet de inhoud van de kunst zijn, de kunst moet de inhoud zijn van het leven’). En onmiddellijk volgend op deze passus is er het hoofdstuk dat de gruwel van het Stalin-regime memoreert.  
 
Uiteindelijk komt het vloekhout terecht bij Artoer, de Russische kosmonaut die de spaander als mascotte meeneemt in de ruimte. Dat inspireert tot deze bedenking:  
 
‘De hele geschiedenis zweeft door de ruimte. Ik draag alles mee wat de mensheid in twee millennia heeft meegemaakt. Ik bevind me op een plek waar tijd en ruimte geen rol meer spelen.’
 
Afstand die uiteindelijk weer wordt overbrugd naar het nu zoals we het thans beleven met oorlogen, aanslagen en zelfmoordterrorisme. Wat rest is ‘een eenvoudige wens’ zoals wordt aangegeven in de begeleidende tekst bij het slothoofdstuk: het ultieme verlangen van het vloekhout, ‘een oord waar geen kruisigingen, brandstichtingen, oorlogen en aanslagen plaatsvinden.’ Klinkt deze boodschap iets te moraliserend, hij zet het hele verhaal in perspectief, een verhaal dat in wezen gaat over de zoektocht naar de verloren schoonheid en onschuld.
 
Johan de Boose: Het vloekhout, De Bezige Bij, Amsterdam 2018, 214 p. ISBN 9789403120409. Distributie Standaard Uitgeverij 

© 2024 | MappaLibri