Nachoem Wijnberg is veranderd van uitgever,
maar dat heeft zijn productiviteit allerminst geschaad. Al jarenlang
presenteert de dichter in snel tempo lijvige bundels, en dat imposante oeuvre
heeft hem in 2018 de prestigieuze P.C. Hooft-prijs opgeleverd.
Toch is het werk van
Wijnberg niet meteen doordeweeks, zelfs niet voor een grillig genre als dat van
de poëzie. Zijn bundels bevatten doorgaans zowel korte als bijzonder lange
teksten (van meerdere bladzijden), de versregels zijn uitzonderlijk lang, de
vorm lijkt die van spreektaal of proza. Lyrische fragmenten en beschrijvingen
wisselen daarenboven af met droge, haast wetenschappelijke uiteenzetting, alsof
de dichter college wil geven. Ook de terminologie doet vaak ‘exact’ aan in
plaats van suggestief. Kortom, Wijnberg is als dichter iemand die houdt van het
betogende genre en de lange, nogal theatrale monoloog.
Lezers en critici zijn echter
weg van die onconventionele poëzie. Dat komt zeker ook doordat de dichter zijn
bundels graag concentreert rond één overkoepelend thema. De jongste jaren gaat
het om een soort van analyse van de maatschappij, zoals een socioloog dat zou
doen, met lijvige bundels over bijvoorbeeld de economische crisis en de crisis
van de democratie, of over de liefde en de menselijke intimiteit. Die overkoepelende
thema’s vormen weliswaar soms niet meer dan de aanleiding voor uitwaaierende
beschouwingen, maar ze geven aan deze poëzie een schijn van herkenbaarheid en
hoe dan ook onderstrepen ze dat deze gedichten wel degelijk ergens over gaan.
Poëzie staat volgens de dichter niet buiten de maatschappij, is geen
vrijblijvend spel van woorden.
In zijn jongste bundel concentreert Wijnberg zich op de
figuur van de ‘engel’, op het eerste gezicht niet meteen het meest hippe
maatschappelijke thema. Die ‘engel’ – telkens voorzien van het onbepaalde
lidwoord ‘een’ – brengt echter heel wat lijnen uit Wijnbergs oeuvre samen. In
de eerste plaats is er de aanwezigheid van engelen in allerlei
Oudtestamentische geschriften. Met name het offer van Abraham, waar de engel
Gods ingrijpt vooraleer de vader zijn zoon kan slachten, is een fraai voorbeeld
van de bemiddelende rol die engelen spelen tussen het mensenrijk en het Rijk
Gods. Elders verschijnt de wraakengel die de eerste mensen na de zondevol
definitief de toegang tot het paradijs ontzegt.
Wijnberg maakt gebruik van deze verhalen, niet enkel om hun
symbolische lading en hun bekendheid, maar ook omdat ze een beeld werpen op de
kracht van religie als zingevend stelsel tot vandaag. Overigens zijn ook in
deze bundel tal van allusies terug te vinden op het joodse erfgoed en vooral op
de levende verhaalcultuur binnen de joodse gemeenschap, met zijn voorkeur om
abstracte theoretische problemen aan gedetailleerde casussen te koppelen en van
tal van retorische vragen te voorzien. Daarnaast is de engel ook een bekend
symbool uit de kunsten, met Rilkes ‘verschrikkelijke engel’ als een
modernistisch voorbeeld. De engel verschijnt hier als een soort van
tussenfenomeen dat tal van tegenstrijdige polen en gevoelens in zich verenigt.
Wijnberg
beroept zich op die tradities maar bij hem krijgt de engel een bij uitstek
ondoorzichtig en vaag karakter. Zijn engelen zijn ook wachters, maar zij
bewaken afgesloten domeinen of grensposten, met gedichten die meermaals
verwijzen naar de hedendaagse migratiestromen (die in feite ook al een
voorafschaduwing vinden in de vele verhalen over verbanningen en diaspora).
Tegelijk echter staan ze voor een soort van schaduw bij ieder mens; het beeld
van de aloude bewaarengel of engelbewaarder krijgt hier een volstrekt nieuwe
betekenis. De engel is daarbij deels aards (vaak wordt op zijn zwaarte
gewezen), deels onaards. Hij symboliseert bij momenten het na te streven
ideaal, maar tegelijk lijkt zijn handelen allesbehalve altijd moreel en
geruststellend.
Maar vooral wordt de engel
verbonden met een ander model van economie, van ruilen, geven en nemen. De
engel is in deze bundel een wezen dat afwacht tot het alles krijgt wat een mens
niet meer kan benutten, maar met die ‘eigenschappen’ (een woord dat in deze
context vaak valt)-wordt niet zomaar handel gedreven. Evenmin kan het gegevene
zomaar teruggevraagd worden of aan iemand anders doorgegeven. Menselijke
relaties ontstaan zo op een intrigerende wijze, via aantrekking maar ook via
afstand. Het zijn vaak vreemde gedachtekronkels, ook al omdat Wijnberg zijn
ingewikkelde gedachten omzet in complexe zinnen die als het ware associaties en
schakels van een omvattende redenering aan elkaar rijgen. Het slot is vrijwel
nooit een antwoord of een sluitstuk maar een zoveelste omcirkeling. ‘Mee geven
aan een engel’ is zo een programma van afstand doen, van delen (misschien voor
anderen) van overvloed maar ook van bezwarende problemen. Tegelijk blijft de
confrontatie met engelen steevast moeilijk omdat hun motieven nauwelijks te
doorgronden vallen. De volstrekte ‘ander’ laat zich immers niet reduceren tot
wat wij menen te kennen.
Het resultaat is een poëzie die melodieus en bij momenten
bezwerend werkt, die psalmodisch is maar tegelijk getuigt van een extreme
analytische vaardigheid. Allerlei herkenbare problemen, zoals bijvoorbeeld het
ritueel slachten van dieren, komen ter sprake, maar de dichter weigert een
eenvoudige oplossing of zelfs een kant-en-klare diagnose. Hij wil aanzetten tot
nadenken, maar zelfs dan gaat het niet zozeer om het verwerven van inzichten als
wel om het leren ‘mee geven’ daarvan. Een rijke maar complexe bundel, dus, voor
fijnproevers die niet terugschrikken voor intellectuele uitdagingen.
Nachoem M. Wijnberg:
Om mee te geven aan een engel, Pluim, Amsterdam 2018, 94 p. ISBN 9789492928047
© 2024 | MappaLibri