Venetië. De leeuw, de stad en het water

Als jongeling trok Cees Nooteboom (1933) al liftend door Europa. Dat reizen zou hem nooit meer loslaten, maar hij beweert dat hij zich altijd thuis voelt, bij zichzelf weliswaar. Een van de steden die hem echter nooit meer heeft losgelaten, is Venetië, de lagunestad die hij telkens op eigengereide wijze bezoekt.  
 
Nooteboom treedt er graag in de voetsporen van auteurs en artiesten, maar wil er ook gewoon in verdwalen om dan wat altijd aan zijn aandacht was ontgaan op te merken. Zo valt hij plots voor de architecturale pracht van een gebouw of ziet hij ineens een intrigerend standbeeld, dat van Paolo Sarpi (1552-1623), van wie hij wat later een perkamenten uitgave in de etalage van een antiquariaat ontdekt. De eigenaar bezorgt hem verder materiaal over de tot dan obscure tijdgenoot van Hobbes, de officiële maar ook gecontesteerde theoloog van Venetië, een ‘juridische scherpslijper’. In 1607 overleeft die Sarpi een aanslag, waaraan een litteken in het gelaat hem blijvend zou herinneren. De daders zouden ontkomen en de rol van de toenmalige paus Paulus V werd nooit uitgeklaard. Venetië heeft duistere kanten en geeft maar langzaam haar geheimen prijs. Zo is het een stad van schimmen en misdaad, wat Couperus al voor hem zei – nu zijn de maffia en de de ’ndrangheta er actief .
 
Nooteboom doorspekt zijn Venetië. De leeuw, de stad en het water met definities, waarmee hij Venetië probeert te vatten. Venetië is vloeibaar en ongrijpbaar, grenzeloos en tijdloos, in wezen een anachronisme: ‘Een stad die meer dan duizend jaar bestaat, is een tastbare vorm van eeuwigheid.’ (20) ‘Een ander toen, een ander nu. Tijd weegt hier niets.’ (19) Het is een stad van veroveraars, maar wordt nu overspoeld door toeristen. Die laatsten maken van Venetië een ‘zinkend schip’ (86) en lijken de echte bewoners te verjagen. De lagunestad heeft niet langer die grootsheid van de republiek, de ‘Serenissima’. Het is verworden tot een ‘pantegana grossa’, een reuzenrat.
 
Nooteboom portretteert Venetië als een ‘varende, amfibische stad’ (106) die ondanks alles nog steeds tot de verbeelding spreekt. Net zoals Eric Min en Gerrit Valckenaers in De klank van de stad verwijst Nooteboom gretig naar auteurs die hem zijn voorgegaan, maar hij werkt die referenties niet echt uit, en hij refereert slechts zijdelings aan het filmische karakter van de stad. Hij staat echter wel stil bij het werk van een aantal schilders die Venetiës gezicht mee bepaalden, zoals dat van Giorgione, Tintoretto, Carpaccio en Tiepolo. Dat levert mooie, meeslepende beschrijvingen op, net zoals in de passages waarin wordt stilgestaan bij een van Venetiës bekendste symbolen, de leeuw, het ‘totemdier’ dat overal opduikt.
 
Visueel gezien herinnert Venetië Nooteboom overigens aan een vuist, maar het zou ook een gebroken knie kunnen zijn, zoals Valeria Luiselli dat doet in Valse papieren (2012), een beeld dat als een refrein door Venetië. De leeuw, de stad en het water verweven is, samen met dat van Donna Leons commissaris Brunetti. De lezer hoeft zich dat materiaal niet helemaal zelf te verbeelden. Simone Sassens foto’s brengen de stad immers verder tot leven.
 
Cees Nooteboom, Simone Sassen: Venetië. De leeuw, de stad en het water, De Bezige Bij Amsterdam 2019, 272 p. : ill. ISBN 9789403142708. Distributie Standaard Uitgeverij

© 2024 | MappaLibri