Wat als God zijn biezen pakt?
'En of, wat een hitte!' De
veertienjarige Steeny ontwaakt uit zijn middagdutje. Rond het Noord-Franse dorp
Fenouille liggen de weilanden waar de beesten zijn, 'de lange Vlaamse koeien
met hun droeve ogen'. Het zindert tussen de houten lamellen van het huis in de
laan met de hoge linden. Steeny leeft in een gouden kooi van zachtmoedigheid:
zijn moeders pantser. Men zegt dat zijn vader in de oorlog bij een gasaanval
sneuvelde.
Monsieur
Ouine (1943) van Georges Bernanos (1888-1948) werd dit jaar voor het eerst
in het Nederlands vertaald. Volgens vertaler Ard Posthuma is Meneer Janeu
een van de best bewaarde geheimen van de twintigste-eeuwse Franse literatuur.
Bernanos, wiens eerste roman, Sous le soleil de Satan, in 1926 insloeg
als een bom, beschouwde Meneer Janeu als 'het beste en meest complete'
wat hij ooit gemaakt had. Lezers van het eerste uur waren echter ontzet, omdat
de schrijver God geheel had laten verdwijnen uit het dorp Fenouille.
In de roman ontvouwt
zich een bizar universum, dat soms aan de gothic films van Tim Burton doet
denken. De kasteelheer Anthelme, een bon vivant in een havannakleurig pak,
heeft zijn leven 'danig verslonsd' en ligt nu ziek te bed, aangetast door
diabetisch gangreen. Hij is niet veel meer dan een gefermenteerde homp vlees.
Zijn echtgenote, Ginette de Néréis, bijgenaamd 'Wollekuit', frequenteert het
huis van Steeny's moeder. Steeny vindt haar net een romanfiguur. Ze loopt op
vleugels, als een gewonde vogel. Overdag drijft ze vanuit een rijtuig haar
indrukwekkende merrie voorwaarts. Haar spookachtige verschijning jaagt de
hoofden van de dorpsjongens op hol.
De adellijke kasteelbewoners
huisvesten een gewezen taaldocent, meneer Janeu. Op een dag kwam hij uit het
niets aanwaaien met 'zijn geklede jas, zijn bolhoed en zijn grote schoenen'.
Binnen enkele weken werd hij een autoriteit in het dorp. Gekweld door tuberculose
zit hij dag en nacht achter zijn raam op de uitkijk. Hij ziet alles. Meneer
Janeu is uitsluitend geïnteresseerd in het probleem van de moraal en verlustigt
zich graag in de gapende wonden van de ziel. 'Ik begeer niets,' zegt hij,
'niets goeds en niets kwaads'. Om hem heen hangt een vreemde lucht.
De jonge Steeny vindt
in meneer Janeu een leermeester. Uit diens rustige intonatie spreekt zoveel
soevereine zelfverzekerdheid, dat Steeny hem tot het einde van de wereld zou
volgen. Hij vlucht weg uit het verstikkende huis van zijn moeder en trekt bij
meneer Janeu in. Die beklaagt Steeny's jonge mensenleven, 'een en al
onwetendheid, een en al overmoed'. Tijdens de lange gesprekken met zijn
leermeester ervaart Steeny heftige emoties: woede, afschuw, euforie, droefenis.
Geïnspireerd door het tegendraadse heldendom van meneer Janeu, zoekt Steeny
zijn eigen weg.
<br
/> In Fenouille woont ook de adellijke familie Devandomme. De vader, een trotse
boer en weduwnaar, te schande gemaakt door zijn losbandige dochter, zit
opgescheept met een stroper als schoonzoon en een hinkepoot van een kleinzoon,
Steeny's boezemvriend en beschermeling.
Op een dag wordt aan de oever
van de rivier het lijkje van een herdersjongen gevonden. Het gezicht is
verbrijzeld. Op het moment dat Arsène, de burgemeester van Fenouille, het
lugubere nieuws verneemt, heeft hij 'net zijn onderbroek aangetrokken' (de
roman staat bol van dergelijke curieuze contrasten). De overspelige burgervader
is gezegend met een uitzonderlijk reukorgaan dat hem een erotische uitstraling
verleent. Hij zou de zaak het liefst in de doofpot stoppen: 'Waar is het goed
voor om de hele rechterlijke macht te laten opdraven vanwege een ongelukkig
dood koeienherdertje alsof het een prins van de wetenschap was bij wijze van
spreken'. Een opspelend geweten dwingt de burgemeester alsnog de veldwachter en
de dorpsdokter in te schakelen om een onderzoek in te stellen.
De gefrustreerde
burgemeester gaat dan maar te keer tegen zijn vrouw: 'De schaamte verbiedt ons
nu al bijna tweeduizend jaar onze onderbroek uit te trekken, de kerk verstikt
het land onder een laag vuil!' De zogezegd godvrezende dorpelingen begaan
zonder scrupules de ene na de andere zonde. Alles en iedereen stinkt. Hoezeer
ze zich ook wassen en schrobben, rein worden ze niet, want de geur welt op
vanuit hun ziel en hun geheugen is een beerput.
Het is geen enkel probleem om
een dader te vinden in Fenouille. Zowat iedereen kan de moordenaar zijn.
Immoraliteit zwaait er de plak, de adel sterft en God ligt te zieltogen. De
pastoor, de burgemeester, de leraar: allen hebben ze hun autoriteit verloren.
De meningen omtrent meneer Janeu zijn verdeeld. Sommigen zien in hem de
verpersoonlijking van het goede, het rationele, voor anderen is hij het kwaad
zelve, de baarlijke duivel.
Mannen en vrouwen komen tegenover elkaar te staan. Ze
lijken wel twee aparte soorten, vervuld van afschuw, minachting, medelijden en
wellust tegenover elkaar. Dat in dergelijke omstandigheden moordlust opwelt,
mag dan ook niet verbazen. Meneer Janeu klampt zich vast aan de jeugdige
onschuld van Steeny. Voor hem doen verveling en gebrek aan nieuwsgierigheid de
mensen hun ziel verliezen. De dorpelingen zijn zo verveeld dat ze lijdzaam
zitten te wachten tot een ander een misstap zet, crepeert door ziekte, gek
wordt of aan het moorden slaat.
Volgt een aaneenschakeling van pantomimes, barokke
monologen en filosofisch getinte dialogen. De vereenzaamde personages gedragen
zich als nachtdieren. Opgejaagd, de oren gespitst, alle zintuigen op scherp,
ondernemen ze moeizame tochten. Ze vallen op hun knieën, raken slaags en
gewond, krabbelen overeind, strompelen voort, 'terwijl de steeds dichter
wordende duisternis de wijde hemel vult'. Alleen Steeny heeft meer weg van een
huisdier, gedomesticeerd door meneer Janeu.
De burgemeester van Fenouille
wordt gek verklaard. Voor de dokter is het gebrek aan religieus gevoel in het
dorp louter te wijten aan overspannen zenuwen en een seksuele obsessie. Maar
wat als zelfs de pastoor het opgeeft? Wat als de Kerk een parochie dood
verklaart en God zijn biezen pakt? De teloorgang van moreel besef heeft het
dorp volkomen weerloos gemaakt tegen alle soorten vergif. Steeny, op zijn
beurt, kan niet anders dan geduldig wachten tot de doodzieke meneer Janeu het
loodje legt. Pas dan zal hij vrij zijn. Hij beseft dat de taaldocent hun zielen
bespeelde, geen enkele poging deed hen te veranderen, slechts openbaarde wie ze
waren. Uiteindelijk kende hij hen beter dan God.
Meneer Janeu is een boek
dat concentratie en geduld vergt. Elk gesprek, iedere nieuwe constellatie is
essentieel om je een waarachtig beeld van het geheel te kunnen vormen.
Geleidelijk aan ontvouwt zich een subliem panorama. Zowat alles aan deze roman
is excentriek: de personages, de kronkelende verhaallijnen, de voluptueuze
taal, de synesthetische metaforiek, de schitterende dialogen. Dat alles gekruid
met een vleug waanzin.
Het verhaal heeft de constructie en textuur van een droom,
opgebouwd uit fragmenten. Tijd en ruimte worden vloeibaar. Grenzen tussen heden
en verleden, leven en dood, leugen en werkelijkheid vervagen. De thema's zijn
al even ongrijpbaar, verdoezeld door metaforiek. Gaat het verhaal over
afvalligheid, waanzin, haat, nijd, kindermisbruik, zelfmoord, volkswoede? Vast
staat dat de zielen der dorpelingen verdorven zijn.
Versterkte meneer Janeu, die
zich losgemaakt had van de begrippen goed en kwaad, met zijn nihilisme de
immoraliteit in het dorp? Wanneer daden louter afgemeten worden aan het
'amorele', wanneer elk oordeel ontbreekt, sterft dan niet samen met God ook het
morele kompas in de ziel? Zou het kunnen dat de ziel in zo'n amorele wereld
uiteindelijk leeg en overbodig wordt? Ruimte om hierover te speculeren is er in
Meneer Janeu meer dan genoeg.
Georges Bernanos: Meneer Janeu,
Vleugels, Bleiswijk 2019, 264 p. Vertaling van Monsieur Ouine door Ard
Posthuma. ISBN 9789078627715.
© 2025 | MappaLibri