‘Alles
moet zijn getal hebben’: het is zowat de lijfspreuk van Koen Broucke,
historicus, schilder en pianist. Hoe begaan hij is met getallen, blijkt onder
meer uit het feit dat hij, waar ook maar en in welke omstandigheden ook een
naam valt uit het verleden, direct en zonder aarzelen geboorte- en
overlijdensdatum weet te citeren. Of dit nu al of niet overeenstemt met de
werkelijkheid, doet er hier niet toe. Het is hoogstwaarschijnlijk de romancier
in Koen Peeters die hem deze getallendrang toeschrijft.
In het gezelschap van Broucke bezocht Peeters de voorbije
drie jaar tweeëndertig keer Oostende. Dat Peeters’ vrouw afkomstig is uit
Oostende, verklaart al tot op zekere hoogte de fascinatie van de schrijver voor
de stad-aan-zee. Anderzijds – en dit blijkt gaandeweg de roman – is Oostende
een toevluchtsoord geworden voor hem, wanneer hij voor even de druk van zijn
job in Brussel wil ontvluchten. En dan komt de schrijver-verzamelaar in de
romancier tot leven: hij raakt in de ban van afbraakwerken (‘dit is het ritueel
waarvoor Oostende zich nooit heeft geschaamd’), wordt door toevallige en minder
toevallige gebeurtenissen meegezogen in de geschiedenis van de stad. Met een
allusie op het bloemenuurwerk bij het Leopoldpark – de toeristische
trekpleister uiteraard met het erbij horende beeld ‘Dikke Matille’ van Georges
Grard – luidt het naar het slot van de roman toe: ‘Het grote uurwerk van de
tijd bedienen.’
Op zijn wandeltochten door de
stad blijft Koen Peeters, trouw aan zijn obsessie voor het verzamelen (lees
zijn eerder verschenen romans, waarin dit gegeven als motief wordt uitgewerkt),
alles noteren in zijn schriftjes. Hier in de roman Kamer in Oostende heeft hij het steevast over ‘de protocollen’,
vluchtig genoteerde bedenkingen en uitspraken die dan vorm moeten krijgen. Op
dit niveau van de roman poneert Koen Peeters een aantal boeiende ideeën over de
manier waarop de romancier ingrijpt in en omgaat met zijn verhaalstof. Het is
voor hem zoeken, soms ook twijfelen over wat hij nu precies aan moet met al die
notities:
‘Er
is een juiste, kunstige nevenschikking mogelijk van de feiten, de ontmoetingen
en dingen die ik zie gebeuren in Oostende. Dit zijn toch geen alledaagse
geschiedenissen? Ik moet het alleen maar in de juiste volgorde zetten.’
Hoe die volgorde en schikking er finaal gaat uitzien, wordt
hem aangereikt bij een bezoek aan het Hôtel du Parc, ooit eigendom van en
beheerd door de nu grotendeels vergeten schrijver Gaston Duribreux. In zijn
archief, hem ter beschikking gesteld door de zonen Duribreux, vindt Peeters een
door de vader gemaakte plattegrondschets van het hotel met zijn 34 kamers
terug.
Voor Koen Peeters ‘is deze
schets betekenisvoller dan de hotelier zelf ooit kan bedoeld hebben. Elke
logeerkamer is een hoofdstuk in een boek, vierendertig in totaal. Alsof de
schrijver daarmee voor mij een masterplan heeft getekend.’ En er is meer… De 34
heeft ook te maken met het vertrekpunt van Peeters’ zoektocht (zelf heeft hij
het samen met Broucke altijd over ‘ons onderzoek’): het verblijf in Oostende
van Stefan Zweig en Joseph Roth, ‘We zijn tweeëndertig keer in Oostende
geweest, telkens twee of drie dagen. Ik heb het gecontroleerd in mijn
protocollen. In totaal waren het evenveel dagen als Stefan Zweig met Joseph
Roth optrok in Oostende, want die waren drie maanden samen.’ De tweeëndertig
bezoeken aan de stad, aangevuld met de hoofdstukken waarin de zee zelf aan het
woord komt: het ‘masterplan’ van de 34 kamers van het Park Hotel klopt
inderdaad.
Kamer in Oostende neemt de lezer mee
doorheen de (kunst-)geschiedenis van Oostende. Telkens weer voert Peeters die
personen ten tonele die hem en zijn mede-zoeker Broucke die dingen laten zien
of die verhalen vertellen die Oostende letterlijk en figuurlijk kleur hebben
gegeven en nog steeds kleuren. Over Zweig en Roth bijvoorbeeld. is er
vertaalster en bezieler van het Roth-genootschap Els Snick. Mooi hier is dat
Peeters ook de te vroeg overleden schrijver John Gheeraert memoreert en diens
niet aflatende inzet om sporen uit het Oostendse verleden van beide grootheden
na te trekken. En verder, al wie naam en faam heeft in Oostende of ook maar een
reden heeft om er neer te strijken, passeert de revue: Eric de Kuyper, die het
heeft over de ‘ratrappage’, ‘de nervositeit om mee te zijn’, en verder: Hedwig
Speliers, Ensor-kenner Xavier Tricot, Hugo Brutin die zijn vriendschap met Paul
Snoek in het licht stelt, Bernard Dewulf die in de ban is van Spilliaert,
Guinevere Claeys die hen naar Permeke leidt... En zovele anderen, niet steeds
allen volledig bij naam genoemd (zo heeft Peeters het twee maal over
‘Charlotte’, de ene keer Mutsaers, de andere keer Van den Broeck), maar in de
bijna Ensoriaanse stoet die voorbijtrekt ‘een encyclopedie met mensen’.
Koen Peeters: Kamer in Oostende, De Bezige Bij, Amsterdam 2019,
271 p. ISBN 9789403160504. Distributie Standaard Uitgeverij
© 2023 | MappaLibri