Een beklemmende liefdesroman in negatief
Emmanuel Bove
was ongetwijfeld een van de markantste literaire fenomenen uit het interbellum.
Bij leven kende hij enorme successen en vergaarde een legertje bewonderaars
rondom zich, maar desondanks begon zijn roem kort na zijn dood te tanen. Hij verdween
in de vergeetput van de belletrie, tot wanneer op het einde van de jaren ‘70
van de vorige eeuw de Franse uitgeverij Flammarion met mondjesmaat, maar met groeiend
succes, zijn werk opnieuw begon uit te geven. Al snel volgden wereldwijd vele
vertalingen — ook in het Nederlands, de teller staat inmiddels op twaalf. Het
duurde niet lang of Bove betrad het pantheon van de allergrootsten. Na Het voorgevoel in 2015 brengt De
Arbeiderspers nu Vrouwelijk karakter uit,
een tragisch liefdesverhaal zoals alleen Bove er een kon schrijven.
Bewogen leven
Emmanuel Bove
(1898-1945), een van de pseudoniemen van Emmanuel Bobovnikoff, werd geboren in
Parijs, aan de Boulevard de Port-Royal. Hij was de zoon van een Joods-Russische
emigrant uit Kiev, zonder vast beroep of inkomen. Zijn moeder was een
kamermeisje van Luxemburgse afkomst. Hij liep eerst school in Parijs, later in
Genève. Zijn vader had daar immers een nieuw leven opgebouwd met een zekere
Emily Overweg, een rijke Engelse, zonder Boves moeder ooit officieel te
verlaten. Zijn broer Léon bleef echter bij hun moeder in Parijs wonen, zij het in
armoedige omstandigheden. Af en toe is Bove bij hen. De tegenstelling tussen
het rijke milieu van zijn vader en het arme van zijn moeder is in zijn latere
romans een weerkerend thema. Rond z’n twaalfde al besliste Bove om schrijver te
worden.
Ten
gevolge van de oorlog kwam in 1915 het vermogen van Boves stiefmoeder in
gevaar. Bove vloog op internaat in Engeland, waar hij zijn studies afmaakte.
Zijn vader overleed in die periode aan tuberculose. In 1916 keerde Bove terug
naar Parijs waar hij in zijn onderhoud voorzag met allerlei lastige baantjes:
tramconducteur, ober, taxichauffeur. Hij verbleef ook een tijdje in Marseille,
en voegde zich uiteindelijk bij zijn broer en moeder in Versailles. Vanaf 1918
ging hij voor drie jaar in militaire dienst, zonder ooit het front te zien. In
1921 huwde hij de Suzanne Vallois, een onderwijzeres van rijke komaf. Het
echtpaar vestigde zich in Tulln, een voorstadje van Wenen. Daar begon Bove pas écht
met schrijven, hij schreef er immers boeken zoals Mes amis en Armand.
Voordien had hij om den brode talloze populaire stationsromannetjes geschreven onder
de namen Emmanuel Valois of Pierre Dugast.
In 1923 keerde het gezin terug
naar Frankrijk. Bove publiceerde ‘Nuit de Noël’ (later bekend als ‘Le crime
d’une nuit’), een langer verhaal dat meteen de aandacht trok van niemand minder
dan Colette. Later, in 1924, hielp de bekende schrijfster Bove bij het uitgeven
van zijn eerste roman, Mes amis, door
die op te nemen in haar zogeheten ‘Collection Colette’ bij de Parijse
uitgeverij Ferenczi et Fils. Het werd een grote hit: onder anderen Sacha Guitry
wierp zich op als onvoorwaardelijke fan en schreef een uiterst lovende recensie.
Vanaf dan tot aan zijn dood in 1945 zou Bove bijna onophoudelijk blijven
schrijven en publiceren. In totaal schreef hij een dertigtal romans. Samuel
Beckett, Klaus Mann, André Gide, Max Jacob, Philippe Soupault en Rainer Maria
Rilke behoorden tot zijn vroegste bewonderaars. Als gevestigde naam en gevierd
auteur schreef Bove ook veel voor kranten. In 1925 brak hij met Vallois, om
vijf jaar later van haar te scheiden.
In 1928 — het jaar dat Bove de
felbegeerde prix Figuière in ontvangst mocht nemen voor wat de meesten zien als
zijn meesterwerk, La coalition,
vertaald als Het verbond — ontmoette
hij Louise Ottensooser, eveneens afkomstig uit een gefortuneerde familie. Zij
werd zijn grote liefde en ze huwden in 1930. Over de tijdsspanne van het hele
decennium van de jaren ‘30 is er weinig bekend over Boves leven, behalve dat
hij in 1935 lang het bed hield omwille van een zware longonsteking, dat zijn
moeder overleed in 1937 én dat hij veel bleef schrijven. In 1940 werd hij voor
enkele maanden gemobiliseerd als ‘travailleur militaire’ in een metaalgieterij
in Le Cher. De Boves wilden Londen bereiken via Noord-Afrika om zo het
Vichy-regime te ontvluchten. Bove weigerde pertinent om ook maar iets te
publiceren in bezet Frankrijk. In 1942 kwam het echtpaar aan in Algiers, waar
Bove zijn laatste drie romans schreef: Le
piège, Départ dans la nuit en Non-lieu. Twee jaar later trokken ze
opnieuw naar Parijs, maar Bove is dan nog slechts een schim van wie hij ooit
was geweest, onder meer door de malaria die hij in Algerije had opgelopen. Hij
stierf in Parijs, op 13 juli 1945, ten gevolge van een reeks malaria-aanvallen
die een hartstilstand veroorzaakten. Op de begraafplaats van Montparnasse werd
hij bijgezet in het Ottensooser-familiegraf.
Een erfeniskoffer
Na zijn dood raakte Boves literaire nalatenschap in de
vergetelheid. Pas in 1977 kwam de Franse uitgeverij Flammarion met het
lumineuze idee zijn debuutroman, Mes amis
(1924), opnieuw uit te geven, meteen gevolgd door een heruitgave van Armand (1927). Het was het begin van een
bescheiden, maar internationale herontdekkingscyclus. De Oostenrijkse
schrijver Peter Handke leerde Bove in die periode kennen via zijn Franse
vertaler en maakte er een erezaak van drie romans naar het Duits te vertalen. Nadien
bleef Handke een fervente pleitbezorger van Boves oeuvre: zo bevat de Duitse
vertaling van Vrouwelijk karakter een
enthousiast makend interview met de Oostenrijker. Nederlandse vertalingen
lieten evenmin lang op zich wachten. Angèle Manteau beet de spits af en maakte
twee meer dan behoorlijke vertalingen, Mijn
vrienden in 1981 en Armand in
1983, beide verschenen bij De Prom.
Voor een relatief onbekende, om
niet te zeggen obscure auteur, zijn er in de loop der jaren verrassend veel
Nederlandse vertalingen van Boves werk gekomen. Voer voor de trouwe en
groeiende schare fans bleef meer dan geregeld opduiken, zij het met enkele
Bove-loze periodes. Na de twee vertalingen van Manteau volgden bij de Prom maar
liefst vijf vertalingen op zeven jaar tijd door Gerda Siebelink: Winters dagboek (1984), Henri Duchemin en zijn schaduwen (1985),
De valstrik (1987), Een man die wist (1989) en Het verbond (1991). Toen bleef het opnieuw
geruime tijd stil, tot wanneer in 2002 Bas Lubberhuizen een verzameling
verhalen uitbracht onder de titel Reis
door een appartement. Weer tien jaar later nam vertaalster Mirjam de Veth
de fakkel over met De liefde van Pierre
Neuhart (2013), een uitgave bij de inmiddels opgedoekte uitgeverij Coppens
& Frenks. Kort hierna volgden Het
voorgevoel (2015) en Een vader en zijn dochter
(2018), respectievelijk bij De Arbeiderspers en bij Vleugels. Nu voegt De Veth
daar een boek bij dat pas in 1999, opnieuw door Flammarion, als verloren
gewaande vondst werd uitgegeven, Un
caractère de femme.
Aan de ‘verloren’
gewaande manuscripten van Bove is een behoorlijk spectaculair verhaal
verbonden. Toen Boves weduwe Louise Ottensooser in 1979 overleed, deed men bij
het leegmaken van haar woonst een uitzonderlijke vondst: een dichtgesnoerde
lederen koffer gevuld met dagboeknotities, foto's, brieven en drie manuscripten
van haar man. Een van de manuscripten uit de beruchte koffer was — u raadt het
al — Un caractère de femme (naast Un homme qui savait, vertaald als Een man die wist, en het nog niet
vertaalde Mémoires d’un homme singulier).
Deze roman werd geschreven in 1936, maar bleef ongepubliceerd omdat Bove
weigerde wijzigingen aan te brengen die de uitgever hem oplegde. De bedoeling
was namelijk dat Un caractère de femme zou
verschijnen in de reeks ‘Œuvres Libres’, een door Fayard gepubliceerde
verzameling met onuitgegeven romans in primeur. Bove had in het verleden al
enkele titels in de reeks uitgegeven: in 1926 al een van zijn eerste boeken Le crime d’une nuit, maar ook Un suicide en de door De Veth vertaalde
romans Le pressentiment en Un père et sa fille. Fayard wilde dat
Bove een groot deel van de roman herwerkte, wegens te deprimerend en te
defaitistisch, maar de auteur weigerde en liet het boek links liggen, waarna
het, jawel, in een koffer onder het bed belandde. In het manuscript ontbreekt
overigens een pagina, zoals in de vertaling met een voetnoot wordt aangegeven.
Vrouwelijk karakter, memorabele heldin
Colette Salmand, de levenslustige 21-jarige dochter van dokter
en weduwnaar Edouard Salmand, besluit het ouderlijk huis te verlaten om haar
minnaar, de getormenteerde student Jacques Leshardouin, te volgen naar Genève.
Jacques liep een ernstig hoofdletsel op tijdens de Eerste Wereldoorlog,
overleefde het incident, maar keerde huiswaarts als een fysiek verzwakte en psychisch
labiele veteraan. Wanneer nadien zijn oudere broer Paul dodelijk gewond raakt,
wil Jacques zich wreken door opnieuw in dienst te gaan. Hiervoor heeft hij
echter een medisch attest nodig, gezien zijn verleden. Via Colette komt Jacques
bij een legerarts terecht, een kennis van haar vader, die naar verluidt niet al
te moeilijk doet, maar nu koudweg weigert hem geschikt te verklaren voor het
front. In een vlaag van zinsverbijstering schiet Jacques de arts neer en slaat
op de vlucht naar Genève. Jacques vraagt Colette, die aanvankelijk niets van de
moord weet, bij hem in Genève te komen wonen.
De volgende vier jaar overleeft
het koppel in armoedige omstandigheden. Vooral Colette moet de eeuwige
geldzorgen onder ogen zien te komen, want Jacques’ geweten begint steeds meer
op te spelen waardoor hij almaar dieper in een verlammende depressie verglijdt.
Na enige tijd biecht hij alles op aan Colette:
‘Al drie maanden hechtte hij zich als een schaduw aan
Colette, volgde haar op al haar schreden en wachtte op het juiste moment waarop
hij haar alles kon opbiechten in de zekerheid dat ze desondanks van hem hield
en hem zou vergeven.’
Colette is ondersteboven van
het nieuws, maar blijft koelbloedig. Ze ziet maar een aantal oplossingen. De
eerste is alleen teruggaan naar Parijs en Jacques aan zijn lot overlaten. Dit
idee laat ze snel varen uit schrik dat Jacques zichzelf iets zou aandoen. Een
tweede mogelijkheid is Jacques overreden om met haar mee terug te gaan,
zichzelf aan te geven en zijn gerechte straf te ondergaan. Maar dan is de kans
groot dat ze elkaar nooit meer zullen zien. De derde oplossing lijkt haar de
beste:
‘Nu ze deze man gekozen had, moest ze dan
zijn lot niet delen, wat hij ook had gedaan? Juist nu zou het nobel van haar
zijn om hem een blijk van haar liefde te geven. Ze wist waarom hij geschoten
had. Ze wist dat hij geen ordinaire misdadiger was. Ze moest zich zonder
aarzelen aan hem geven en proberen hem te helpen zijn evenwicht te hervinden.’
Het is
het begin van een lang proces van desillusie en overlevingsdrang, dat Bove
subtiel maar effectief beschrijft. Hoewel Colette Jacques op andere gedachten
probeert te brengen, keert Jacques alleen terug naar Parijs om zich aan te
geven bij het Franse gerecht. Hij wordt berecht en gevangen gezet, maar komt
tot zijn eigen verbazing al snel weer vrij. Colette zoekt hem op, maar Jacques
wil niet meer leven en verklaart dat hij onmogelijk nog van haar kan houden.
Zoals in de
meeste romans van Bove is het verhaal weinig opzienbarend. Jacques is een
typische Boviaanse held: een door duistere gevoelens onderdrukte eenzaat, in de
greep van een allesverterende melancholie. Maar dé centrale figuur van deze
mooie roman is natuurlijk Colette (niet voor niets draagt de Duitse vertaling
haar naam als titel, Colette Salmand).
Hoewel we zo goed als niets te weten komen over de initiële intensiteit van de
liefde tussen Colette en Jacques, hebben we een blind vertrouwen in hoe de
heldin die prille relatie beschrijft. Hun liefde moet aanvankelijk wel grandioos
zijn geweest, zoveel is zeker. De pleidooien die ze in het begin houdt ter
verdediging van haar grote liefde — tegenover haar vader, haar schoonouders — maken
dat de lezer haar oordeel en gevoelens gelooft.
Maar geleidelijk aan zien we
haar echter afglijden. Haar liefde dooft uit en verandert zelfs in minachting
voor de ‘zielige zieke man die door een hoofdwond halfgek was geworden.’ Uiteindelijk
komt Colette er als enige sterker uit:
‘Ik haat hem niet. Als u denkt dat ik hem haat, vergist u zich. Ik beklaag
hem eerder. Ik heb medelijden met hem, als ik hem maar niet zie. Daarom wil ik
hem niet meer ontmoeten. Ik denk aan andere dingen. Ik begin een nieuw leven.’
Aan Jacques’ ouders zegt ze
op het einde van de roman kordaat: ‘Ik wil u geen pijn doen door te zeggen
waarom ik medelijden met hem heb.’ Verbouwereerd herinnert de vader haar eraan
dat zijn zoon geen ‘slechte jongen’ is, zeker in het licht van alles wat hij
heeft meegemaakt. Colette antwoordt dat het haar allemaal niets meer doet.
Hét keerpunt, het catharsismoment waarop Colette werkelijk alles
doorziet, komt er wanneer Jacques vrijkomt uit de gevangenis en zijn
moegetergde geliefde hem na veel aandringen opzoekt bij zijn ouders. Hij
vertelt haar dat zijn liefde veranderd is in ‘een ander gevoel’. Plots dringt
het tot Colette door:
‘Nu zag ze het
obstakel dat tussen haar en Jacques in stond. Het was veel groter dan alles
waar ze bang voor was geweest, en veel onverwachter. Het was noch zijn familie,
noch de afstandelijkheid die door lange afwezigheid was ontstaan, noch
verslagenheid die zijn gevoelens aantastte, zelfs geen oprechte, diepe behoefte
om boete te doen, waardoor in zijn ogen alles wat anders dan zelfkastijding was
nergens op sloeg. Het was iets anders. Jacques had niet echt geleden, op geen
enkel moment had hij de ernst van zijn daad werkelijk gevoeld en desondanks
wilde hij die schijn wekken. Het verblijf in de gevangenis had hem niet sterker
gemaakt en evenmin zwakker. Het had hem doen geloven dat hij, zoals hij zelf
zei, een man was die anders was dan anderen.’
Jacques’ weerzinwekkende
passiviteit, zijn gekmakende onvoorspelbaarheid en zijn ziekelijke drang om
voor alles excuses en uitvluchten te zoeken, maken van hem een weinig
sympathiek personage. Schrijnend is bijvoorbeeld de passage waarin hij Colette
een heel verhaal over een consul opdist. Deze man zou Jacques hebben herkend op
straat in Genève en hem hebben overtuigd terug te keren naar Frankrijk. Colette
begint stilaan te beseffen dat de man voor wie ze zoveel opofferde een
pathologische leugenaar is. Jacques denkt eindeloos op de goede wil en
meegaandheid van Colette te kunnen blijven rekenen, maar ze is óp.
Het is veelzeggend dat Colette Jacques verlaat nét op het
moment dat hij weer op vrije voeten is. Bove draait zo de verwachtingspatronen
van de liefdesroman helemaal om en maakt van Vrouwelijk karakter een liefdesverhaal in negatief. Precies wanneer
hun liefde een nieuwe kans krijgt, kiest Colette — gezegend met het heldere
inzicht van de bedrogene — namelijk voor zichzelf en een nieuw leven zonder
Jacques. Het is werkelijk wonderlijk hoe Bove erin slaagt de erosie van
Colette’s liefde zo overtuigend en geloofwaardig onder woorden te brengen. Wat
meeslepende vertelkracht aangaat, kan Bove — ‘de grootste van de miskende
schrijvers’ — zo naast grootheden als Joseph Roth of Fjodor Dostojevski gaan
staan.
De ondergang van Jacques is
compleet, terwijl Colettes verhaal eindigt met een sprankel hoop. De
stilistische eenvoud, de beheerste opbouw en de ontnuchterende logica waarmee Bove
dit schrijnende verhaal optekent, maakt het des te meer fascinerend en
uiteindelijk ronduit onweerstaanbaar.
Emmanuel Bove: Vrouwelijk
karakter, De Arbeiderspers, Amsterdam 2019, 160 p. ISBN 9789029523783.
Vertaling van Un caractère de femme
door Mirjam de Veth. Distributie: L&M Books
© 2024 | MappaLibri