Het reformisme voorbij?
Essayist Geert van Istendael slaakt in zijn nieuwe
boek een hartenkreet: de haast volledig ontmantelde sociale zekering moet
hoognodig en indien mogelijk snel weer op poten worden gezet. Dat stelsel is
een bij uitstek Europese waarde, dat evenzeer deel uitmaakt van het Europese
patrimonium als de negende van Beethoven. En het moet bovendien trots over de hele
wereld worden verspreid om de slachtoffers van de neoliberale besparingsdrift
en globalisering – die nu gevaarlijk en vervaarlijk naar extreemrechts zijn
gaan overhellen - opnieuw naar het politieke midden te brengen. De auteur is
een (sociaaldemocratische) verdediger van het Rijnlandmodel, een kapitalisme
dat op een stabiele politieke consensus tussen de grootste partijen uit was en
een afdoende bescherming bood aan wie met weinig financiële slagkracht door het
leven moest.
In
De grote verkilling (een beeld voor de nietsontziende afbraak van het
sociale vangnet dat niet zonder slag of stoot verwezenlijkt werd) slaat de
auteur een retorische toon aan. Van Istendael is een talige tovenaar die
optimaal functioneert als hij tegen iets fulmineert of koppig een project
blijft verdedigen dat wordt geofferd op het altaar van de godsdienst van het
steeds gretiger om zich heen grijpende winstprincipe. Het financiële
kapitalisme wil dat geld en koopwaar onbegrensd circuleren (zoiets heet
‘globalisering’) maar dat de migratie van wereldwijde slachtoffers van zo’n
ongenadig systeem aan banden gelegd wordt, op menselijke of (vooral)
onmenselijke wijze.
Tegenover de Europese Unie heeft de auteur een ‘double binding’ (zoals
ook de Franse communist Etienne Balibar): de Europese gedachte wordt met verve
verdedigd maar de huidige Europese instellingen worden grosso modo veroordeeld
omdat ze een gedrochtelijk instrument zijn van het neoliberalisme. Deze
omschrijving is misschien wat kort door de bocht, maar heeft wel het voordeel
van de duidelijkheid.
Van Istendael is een overtuigde sociaaldemocraat die zijn
politiek ideaal als volgt omschrijft:
‘Het betekent dat
sociaaldemocraten, of noem hen socialisten, met alle mogelijke middelen die een
democratie veroorlooft de belangen van de kleine vrouw en de kleine man moeten
verdedigen, tot het uiterste, ook tegen de oppermachtige ideologische waan van
de dag in.’
Die
waan neemt hier verschillende vormen aan: het wild om zich heen grijpende
winstprincipe, de wil om een exclusieve samenleving tot stand te brengen (tegen
migratie en diversiteit in), en een strak ‘identiteitsdenken’ gehuldigd door
‘progressieven’ die in hun superioriteit politiek met overtuiging verwarren en
voorbijgaan aan de reële noden van kleine mensen die nu te vaak hun toevlucht
nemen tot extreemrechts.
De essayist Van Istendael is een ingenieuze stilist die
begeesterend schrijft en een geheel eigen en sprankelend Nederlands hanteert
dat zijn handelsmerk geworden is. Ik vind de retoriek soms iets te heftig
(bijvoorbeeld in de vele herhalingen) maar het moet duidelijk zijn dat Van
Istendael een van zijn dierbaarste idealen verdedigt. Iets wat overigens veel
te weinig gebeurt. De kern van het boek staat aan het eind: een vlammend
manifest waarin de sociale zekerheid verdedigd wordt en waarin de oorzaken van
het verdwijnen ervan en de contouren van de actuele samenleving uitgeschreven
staan. In ‘Het spookt in Europa’, de opmaat van het boek, wordt de lezer
verwittigd: de auteur zal zijn ‘ruwste bek’ opentrekken. Daarna volgen negentig
pagina’s waarin de afgang van de sociaaldemocratie (als variant van het
politieke centrum) in Europa met cijfermateriaal wordt uiteengezet.
Na een verdediging
van het ‘algemeen belang’, de politiek-filosofische ondergrond waarop de
sociale zekerheid ontstond, onderzoekt de auteur het begrip ‘identiteit’ en hoe
daarmee omgegaan wordt. Het ‘rare beest dat identiteit heet’ is een constructie
die is gegroeid en bevochten. In een apart hoofdstuk behandelt Van Istendael ‘de
grote versnippering’ (‘de wonderbare identiteitenvermenigvuldiging’) die de
grote verkilling heeft versneld of zelfs veroorzaakt. Ongezouten giet de
essayist zijn verontwaardiging uit over ‘de progressief liberale spraakmakende
gemeente’ die naar haar navel staart en uit elke eigenaardigheid een identiteit
heeft gepuurd (vleeseters, vegetariërs, flexitariërs, veganisten, of de lui die
onder het label LGBTQ vallen…). Van Istendael: ‘De grote versnippering is het
culturele middel bij uitstek om onze aandacht weg te trekken van de economische
en sociale problemen die de grote verkilling over ons afroept en om deze
vrijgekomen aandacht te richten, exclusief te focussen op onze eigen navel.’
De auteur
maakt zo een onderscheid tussen ‘progressieven’ (‘minderheden die zichzelf
hebben ontdekt als heel anders dan de anderen’) en ‘linksen’ (‘gaat volgens mij
over arm en rijk, sociale afbraak, (…) klassenstrijd’). Progressieven klampen
zich vast ‘aan een harde zijtak van een al te letterlijk opgevat calvinisme’,
en prediken een ‘hypermoraal’; ze verzetten zich tegen ‘culturele toe-eigening’
en ‘zinken aan het eind van hun kruistocht weg in bloed en bodem’; ze sluiten ‘naadloos
aan bij donkere denkbeelden van extreemrechts’. Ze ‘overwoekeren’ de
democratie.
Na
lectuur van de 24 pagina’s van het vloekschrift tegen (eigenlijk) de ‘bobo’s’
(‘bourgeois bohémiens’ of omgekeerd), ben ik duizelig. Van Istendael analyseert
niet zozeer maar polariseert, heeft zijn besluiten al klaar staan, uitgaande
van een beschrijving van een ‘kaste’ die, zo denk ik, hier en daar bestaat maar
nooit het gewicht heeft (gehad) dat de auteur eraan toekent. Ik begrijp deze
ideologische kronkel niet. De heftigheid waarmee de realiteit vertekend wordt
is verdacht. Waarom zoveel overdrijving en woede? Ik kan mijn vinger niet op
een afdoende oorzaak leggen. Totaal onbegrijpelijk is de stelling dat deze
kaste haar inspiratie haalt uit de Verenigde Staten, ‘het centrum van de
culturele hegemonie’. Van Istendael noemt zichzelf in dit boek een keer ‘reactionair’
(wat zelfs geen verdachte term hoeft te zijn). In dit thema is hij dat op
negatieve wijze. Zijn overtrokken beschrijving (die ook in de volgende
hoofdstukken nog breed uitgesmeerd verschijnt) schaadt de kracht van zijn
analyse. Ook in zijn manifest serveert hij de ‘groenen en progressieve
identitairen’ en hun ‘superioriteitsdenken’ af. Terwijl er net nu grote nood is
aan samenwerking en overleg.
Via de heropbouw van de sociale zekerheid wil de auteur
toch verbindingen aanbrengen tussen groepen die niet meteen in elkaars armen
vallen. Hier rijzen echter vragen die de stelling van dit boek gedeeltelijk
relativeren. Als sociaaldemocraat is Van Istendael een reformist die radicalere
vormen van socialisme afwijst. Ik vraag mij af of hij zo oplossingen kan vinden
voor de zeer diepe crisis waarin de wereld en Europa ondergedompeld zijn. Het
zou mij te ver voeren mijn hele arsenaal aan ideeën hier uit de doeken te doen.
Maar ik stel toch deze vraag: wat gebeurt er op het vlak van de analyse als je
vertrekt van modellen die voorafgaan aan de Amerikaanse hegemonie die na de
Tweede Wereldoorlog aan Europa opgedrongen werd? Wat als groei niet langer het
na te streven criterium zou zijn? Wat als er gewerkt zou worden aan een brede
alliantie van politieke krachten die de fundamenten van het kapitalisme echt in
vraag stellen en de eng-communistische ‘oplossingen’ afwijzen? Van Istendael
beschrijft de teloorgang van het sociale zekerheidsstelsel maar beroept zich
voor de heropbouw ervan op sociaaldemocraten en aanverwante partijen die uit
hun politieke puinhoop zouden moeten herrijzen. Ik vraag mij ernstig af hoe dat
zal gebeuren. Is het politieke midden nog levensvatbaar? Is het niet
realistischer te pleiten voor een nieuwe visie die velen zou kunnen verenigen
die zich tegen het botte winstprincipe keren? Zijn de hier zwaar getackelde ‘progressieven’
niet broodnodig in zo’n project?
Ik stip, niet exhaustief, nog enkele kritische bedenkingen
aan bij dit boek dat door vriend en vijand gelezen zou moeten worden. In zijn
bibliografie vermeldt Van Istendael de Duitser Wolfgang Streeck die in zijn
boek Gekaufte Zeit. Die vertragte Krise des demokratischen Kapitalismus
(verschenen in 2014 en intussen ook in het Frans vertaald) een veel radicalere
analyse maakt van de huidige fase van het wilde kapitalisme. Ik vind Streecks
doorlichting meer dan de moeite waard. Maar dan moet de sociaaldemocratie zélf
in vraag worden gesteld. Van Istendael lijkt mij nog te veel het product van
deze stroming van het politieke midden (dat bijna helemaal uiteengespat is
omdat het in de praktijk een waterdrager van het kapitalisme is). De analyse
moet ook beginnen bij het einde van De Tweede Wereldoorlog (of zelfs nog
eerder). De Amerikaanse hegemonie is in de kern en in de uitwerking
kapitalistisch. En de kern van dat systeem - steeds meer winst – leidt tot de
toestanden die de auteur aanklaagt. Bovendien staan we voor de onuitgegeven
uitdaging van de hele klimaatkwestie. De Club van Rome wilde grenzen aan de
groei. Vandaag moet die groei nog veel kritischer onder de loep genomen worden.
En wat gebeurt er als we die groei een halt moeten toeroepen?
Wat mij ook verbaast is dat de
auteur de ontwikkelingen in Spanje en Portugal niet beschrijft. In het laatste
land is er door een politieke samenwerking tussen communistisch en
sociaaldemocratisch links een alternatief voor de Europese besparingspolitiek
tot stand gekomen. De Portugese socioloog Boaventura de Sousa Santos pleit voor
meer sociaaldemocratie en minder Noord-Europese arrogantie, en verklaarde
onlangs in een zeer behartigenswaardig artikel in De Groene Amsterdammer
(06.06.2019) dat ‘Portugal laat zien dat het neoliberalisme een leugen is.’ De
Sousa beweert onder meer dat het ‘project van de Koude Oorlog’ (dat Van
Istendael van zeer nabij heeft meegemaakt, en ook in dit boek beschrijft) goed
werkte ‘zolang de Berlijnse Muur overeind stond. Maar toen de muur viel,
stortte niet alleen het sovjetsocialisme in. Ook de sociaaldemocratie kwam ten
val. Die was overbodig geworden, want het kapitalisme had geen rivalen meer.’ En
ontwikkelde zich tot het neoliberalisme dat een permanente crisis nodig heeft
om zich te verwerkelijken. En alle voorgaande politieke systemen vernietigt.
De grote verkilling is een interessant
boek dat ook naar een onontbeerlijk weerwoord moet leiden. Alleen zo kunnen we
elkaars blinde vlekken vermijden. Ik hoop dat in de
periode van ideologische verwarring en verblinding die de onze is (nog meer na
de uitslagen van de verkiezingen van 26 mei) Van Istendaels standpunten geen
slag in het water blijken te zijn maar een steen in de vunzige kikkerpoel
waarin wij ons nu bevinden. Om ons daaruit op te trekken hebben we zoveel
mogelijk bondgenoten nodig en een nieuw en gedurfd politiek project.
Geert van
Istendael: De grote verkilling, Atlas/Contact, Amsterdam, 2019, 269 p. ISBN 9789045039404.
Distributie VBK België
© 2024 | MappaLibri