In 1927 ging
Joseph Roth in opdracht van de Frankfurter Zeitung op audiëntie bij
president Ahmed Zogu, die later koning Zog I van Albanië zou worden. De
president, 'wiens blondheid als verdwaald op zijn oriëntaalse gezicht' lag,
stelde de journalist enige vragen en drukte hem vervolgens op het hart dat hij
van verslaggevers alleen de waarheid verlangde. Roth maakte met een enkele zin
een eind aan wat geen interview zou worden; hij had verder geen vragen, 'omdat
hij ze allemaal zelf zou kunnen beantwoorden'.
Charleston op de vulkaan is
een bundel eigenzinnige reportages uit Albanië en Italië, van Joseph Roth
(1894-1939), de opmerkelijkste aller journalisten. Het is het zevende deel van
een reeks reportages en verhalen van Roth, uitgegeven door Bas Lubberhuizen,
vertaald door Els Snick, sprekend geïllustreerd en met inspirerende voor- en
nawoorden: een reeks om te koesteren en te herlezen. Roths reportages zijn
literaire parels en niet te versmaden voor wie geïnteresseerd is in mens,
maatschappij en wereldpolitiek. Ook vandaag niet. Zeker vandaag niet.
Roths intocht in
Albanië voltrekt zich in een ondoorzichtige stofwolk, 'in het gedonder van
pneumatisch geknal, van voren naar achteren geslingerd door echte
Fordspiraalveren'. Over een landweg rijdt hij Tirana tegemoet. Daar blijken
alle hotels volzet; journalisten hebben zich erheen gerept vanwege een
gebeurtenis die de stad in een vat vol sensatie veranderd heeft. 'Intriges
liggen op straat, Albanië is één grote twistappel.' De inwoners van Tirana zijn
fervente blaasmuzikanten en vrolijken graag de mars der soldaten op. Ze
verdienen er vijftig napoleons per maand mee, 'maar moeten wel zelf dat mooie
zwarte uniform met gouden versierselen aanschaffen'. Ze zeggen dat Ahmed Zogu
een meedogenloze dictator is. Volgens Roth is er in Albanië, 'waar elke
bendeleider zelf graag dictator, elke grootgrondbezitter diens vazal en
iedereen die kan lezen en schrijven diens secretaris wil zijn', niets anders
mogelijk dan een meedogenloze dictatuur.
Roth plaatst het leven van
alledag, als werkelijke geschiedenis, tegenover de geschiedenis, geschreven
door machthebbers. Uitweidingen over oorlogsstrategieën, corruptie, spionage,
nationalisme, propaganda en bureaucratische willekeur, lardeert hij met
poëtische beschouwingen en liefdevolle typeringen van mensen van allerlei slag,
in zinnen die door niemand anders dan Roth bedacht kunnen zijn. Met zijn
associatieve woord- en beeldkeuze legt hij verbanden waar je ze niet verwacht
en combineert als vanzelfsprekend passie en zakelijkheid, nuchtere analyse en
sentiment.
De
wereldoorlog werd in Sarajevo ingeluid op een warme zomerdag in 1914. Dertien
jaar na dat eerste schot komt Roth aan in de stad die 'een monument zou moeten
zijn, een gruwelijk aandenken voor iedereen'. Het leven is er gewoon
doorgegaan, 'alsof in Sarajevo niet de grootste van alle oorlogen is begonnen'.
Roth neemt plaats in een café op een hoek, observeert, raakt in gesprek. Hij
stelt vast dat de Zuid-Slaven, in tegenstelling tot de Albanezen, vreemd genoeg
vooruitstrevend van karakter zijn, terwijl het bestuur conservatief is. 'De
politieagenten zijn brutaal, de mensen vriendelijk, in de ministeries heerst
corruptie, de bevolking is eerlijk, de koning is dictatoriaal ingesteld, het
volk democratisch'. Zo'n rebels en goedhartig volkje sluit Roth met plezier in
zijn hart.
Door nauwgezet te observeren herschept Roth landen en volkeren tot literaire
aquarellen. Op het karikaturale af schildert hij de eigenaardigheden van een
land, de wispelturigheid van zijn leiders, de kenmerken van zijn inwoners. Zo
verbeeldt hij de Albanezen als een volk dat nog steeds leeft zoals tweeduizend
jaar geleden, in eenvoudige huisjes, en het veld bewerkt met een houten ploeg.
Het rechtsleven is er middeleeuws en de overlevering grotendeels mondeling. Het
enige wat de Albanezen van de Europese beschaving van de laatste honderd jaar
hebben overgenomen, zijn de automatische geweren. Velen onder hen gaan dan ook
in het leger, waar ze de klok rond exerceren. Waarom ze zo verwoed exerceren,
weet Roth ook niet. 'Alle menselijke wezens van het mannelijke geslacht lijken
te beschikken over een onweerstaanbare drang tot exerceren – de enige mij
bekende uitzondering ben ikzelf.'
Dat Roth niet gekant is tegen hyperbolen, mag duidelijk
zijn. In die overdrijving en karikaturisering zit 'm juist de kracht van zijn
journalistieke stukken. Roth nodigt zijn lezers uit tot een kritische
ingesteldheid. Alsof hij wil zeggen: 'geloof niet klakkeloos de journalist; ook
mij niet. Denk zelf na'. Een literair én journalistiek juweeltje is 'Beschaafden
in het land der barbaren', geschreven in Albanië in 1927. Spottend beschrijft
Roth hoe diplomaten, journalisten, militairen en andere 'beschaafde Europeanen'
op de vulkaan de charleston dansen, broederlijk schouder aan schouder vechten
tegen 'muggen, malaria en de minste poging van een ingezetene de cultuur die
zij hem geschonken hebben onrecht te doen'. Roth doorprikt het politieke
schouwspel en ridiculiseert de grootmachten, die de Balkan als speelbal
gebruiken.
Neem nu Belgrado: daar stijgen en dalen, komen en gaan de ambtenaren met de
ministers. 'Het is er een vlotte handel in mensenlevens, de onderdrukkers en
onderdrukten wisselen van plaats zoals bij een gezelschapsspel. Er is maar één
klasse die altijd onderdrukt wordt: de arbeiders.' Ook het Italië van Mussolini
neemt Roth zwaar op de korrel. Te oordelen naar de foto's, die vrijwel iedere
muur sieren, lijkt Mussolini zich alle functies die tot nu toe aan vorstelijke
instanties waren voorbehouden eigen gemaakt te hebben, 'zoals het schrijden,
bestijgen, betreden, glimlachen, knikken, ontvangen en inspecteren, wuiven en
stilstaan'.
Roth hekelt de fascisten. Met hun opgeheven arm en al hun opsmuk gedragen zij
zich ronduit infantiel. Allen dragen ze datzelfde schattige pistooltje in een
bruine koker op hun heup en paraderen gedecoreerd als een kerstboom door de
straten met hun kromme sabels, fladderende pofbroeken, witte handschoenen en
traditionele steek. In Italië ligt de dictatuur in de etalage. Ernstig kan Roth
dat allemaal niet nemen, hoewel hij weet dat die schattige pistooltjes wel
degelijk kunnen schieten. De toeschouwers van militaire parades doen hem denken
aan 'kanaries die geboren worden in gevangenschap en door imitatoren van
vogelgeluiden bepaalde melodieën worden aangeleerd. Als ze ooit bij toeval in
vrijheid geraken, weten ze niet meer hoe ze moeten fluiten'.
De uitgesproken monarchist Roth
kleedde zich graag als een Oostenrijkse officier en liet zijn snor groeien. Met
zijn uitdrukkelijk kaarsrechte houding, fladderende jas met opstaande kraag en
onberispelijke manieren, leefde Roth in de vervlogen wereld van het Habsburgse
keizerrijk. Toch was hij een kosmopoliet pur sang, die al zijn bezittingen en
de hele wereld in een koffer met zich meedroeg. Hij leed onder een afgebrand
wereldbeeld, maar was consequent en verzaakte niet aan zijn humane waarden.
Roths
messcherpe, ironische observaties zijn rijk aan tegenstellingen. Historische feiten
reconstrueert hij met zijn ongebreidelde verbeelding; een droog verslag wordt
slapstick; poëtische mijmeringen compenseert hij met nuchtere relativering.
Zonder scrupules veralgemeent hij, om vervolgens te nuanceren. Van literaire
conventies trekt hij zich niets aan. Roth laat zowel de feiten als zijn
verbeelding bepalen wat hij schrijft, waardoor zijn reportages ieder genre
overstijgen.
Onvermoeibaar reisde Roth in Europa rond, keek om zich heen, dacht na, bracht
verslag uit en zocht voortdurend naar maatschappelijke concepten die een alternatief
konden bieden voor het totalitarisme. Vol overtuiging trok hij ten strijde
tegen het 'identitaire', voor hem een vorm van fanatisme die vroeg of laat tot
ideologische radicalisering moet leiden. Zijn arrogantie, charme, generositeit
en onkreukbaarheid openden deuren, smeedden hechte vriendschappen en duurzame
contacten. In de journalistiek kent Joseph Roth nog steeds zijn gelijke niet.
Joseph Roth:
Charleston op de vulkaan, Bas Lubberhuizen, Amsterdam 2019, 140 p. : ill.
Vertaling door Els Snick. ISBN 9789059375352. Distributie Elkedag Boeken
© 2024 | MappaLibri