Het verhaal van Genji I, II, III, IV

Wie is die Genji, die ‘schitterende prins’ zoals zijn bijnaam luidde, waar dit ruim 1400 pagina’s lange verhaal over gaat? En wie is Murasaki Shikibu, die het ruim duizend jaar geleden allemaal neerschreef? En zult u zich een beetje kunnen inleven in het wedervaren van hofdames en edellieden in het oude Japan?

Wel, qua romances, liefdesverdriet, kuiperijen en intriges zult u alvast niet op uw honger blijven. Het verhaal begint, niet onlogisch, met de geboorte en de eerste levensjaren van Genji, zoon van de keizer en diens favoriete concubine. En dan zijn we vertrokken voor 54 hoofdstukken liefdesperikelen en machtsstrijd. Van jongs af aan weet Genji met zijn voorkomen de vrouwen en bij uitbreiding het hele hof te charmeren, en hij heeft dan ook tal van amoureuze relaties, onder meer met zijn eigen stiefmoeder. Zij baart zelfs een zoon van hem, die later op de troon belandt omdat men aanneemt dat hij het kind is van Genji’s vader. Verder volgt het boek de lotgevallen van allerlei andere bewoners van het keizerlijk hof, waarbij menige seksuele relatie verweven is met politiek gekonkelfoes om de familiale invloed en macht te vergroten. Welkom in de wondere wereld van de prinses van de grasklokjes, de dame van de ochtendmaan en de dochter van de Prinselijke Toevlucht.

Het proza is doorspekt met gedichten die de personages aan elkaar schrijven en, om de strikt gereglementeerde omgangsvormen te omzeilen, soms op bijzonder vernuftige wijze aan hun bestemmeling bezorgen. In een wereld waar alles zo stiekem moet verlopen, zijn de verzuchtingen dan ook alom aanwezig. Zo laat een hofdame aan Genji weten:

Door negen mistsluiers
op afstand gehouden
gaat mijn verlangen uit
naar de maan
zo hoog boven de wolken

En het prinselijke antwoord luidt:

Het maanlicht
verschilt niet van de herfsten
die wij vroeger kenden
maar hoe hardvochtig
is de mist die mij ervan scheidt!
De mist is net als de mens – de dichters van vroeger wisten het al.

Poëzie had in Shikibu’s tijd overigens een hogere status dan proza (te danken aan de culturele erfenis van grote broer China). En zoals in dit voorbeeld bevatten de meeste verzen referenties aan eerdere poëzie, die bij de edelen aan het hof welbekend was. Ze hadden dus bijna letterlijk ‘aan één woord genoeg’ om te begrijpen waarover het ging. De hedendaagse lezer snapt bij gebrek aan deze parate kennis de verwijzingen uiteraard minder vlot, maar kan terecht bij verklarende noten. In de gedichten komen ook talloze seizoensgebonden beelden voor en die natuurbeschrijvingen zijn dan weer gelinkt aan bepaalde gemoedstoestanden, nog het vaakst de weemoed om de vergankelijkheid der dingen – de fameuze ‘mono no aware’ waar Genji mee wordt geassocieerd (hoewel het begrip zelf pas veel later is uitgevonden).

De Japanse zeden van destijds zijn niet de onze van nu, en moreel kunnen we ons naar huidige westerse normen vragen stellen bij sommige van Genji’s veroveringen, maar de emoties en gemoedstoestanden op zich – het smachten van liefde, het wegkwijnen van verdriet, de ontreddering en de hartenpijn – blijven nog steeds moeiteloos herkenbaar. Op de omslag van deze vertaling wordt Genji, zoals vaker, ‘s werelds eerste grote roman genoemd, wat volgens vertaler Jos Vos precies te danken is aan deze psychologische diepgang.

Na de dood van Genji loopt het verhaal overigens nog een poosje door, om dan vrij plotseling te eindigen, wat Vos noopt tot de vraag: wilde Murasaki Shikibu het boek zo doen aflopen of werd ze door omstandigheden (de dood misschien) gedwongen? Veel is over haar leven niet bekend. Er zijn schaarse dagboekfragmenten en een paar vermeldingen in boeken van andere hofdames, meer niet. Ze werd rond 973 geboren en is vermoedelijk in 1014 overleden. En ze was een hofdame van de keizerin. Haar auteurschap is weleens in vraag gesteld, want zoals Vos terecht opmerkt is Genji uiteraard niet echt ‘gepubliceerd’. Shikibu schreef steeds nieuwe hoofdstukken bij, die telkens werden verspreid onder de hofbewoners. In latere jaren werden haar geschriften met de hand gekopieerd, met alle risico’s van dien. Wie weet gingen stukken verloren of werden er toevoegingen gedaan.

Hoe dan ook, het is en blijft boeiende lectuur. Door de eeuwen heen behield Genji zijn populariteit. Er zijn no-spelen en parodieën op gebaseerd, er is een opera van gemaakt en het is meermaals verfilmd, ook als animatie. En natuurlijk zijn er de mangaversies. De eerste (gedeeltelijke) Engelse vertaling verscheen al eind negentiende eeuw en nu is er dus ook deze integrale Nederlandse, oorspronkelijk verschenen in twee delen en nu herdukt in drie delen.

Zelf vertaalde ik ooit een klein stukje uit Het verhaal van Genji. Het stond in Seventeen, een novelle van Nobelprijswinnaar Kenzaburo Oë. Daarin moesten scholieren tijdens hun taalexamen Japans het fragment in kwestie bespreken. In mijn versie luidde het als volgt:

Weg zinkt de maan aan d’heldere hemel, terwijl koel blaast de wind. ‘t Insektengezang in het gras doet bij haar de drang ontstaan. ‘t Valt haar zwaar van hier op te staan en heen te gaan.

‘Ook al raken de krekelstemmen uitgeput
nog is de lange nacht niet lang genoeg
om mijn tranenvloed te stelpen.’

Nog aarzelt ze om in te stijgen. Op ‘t groen gebladerte, waarin insekten luidkeels schreeuwen, sprenkelt ze het neer als dauw. ‘t Wezen van de wolken lijkt zijn ongenoegen te uiten.

In deze vertaling van Jos Vos klinkt het:

De maan ging onder, de hemel was mooi helder en het gezang van de krekels leek Myobu ertoe uit te nodigen om zelf ook een weeklacht aan te heffen. Ze kon de eenvoudige landelijke woning moeilijk verlaten.

‘Zelfs als ik mijn klacht
even overvloedig laat weerklinken
als de belletjeskrekel,
was de lange najaarsnacht
te kort voor mijn tranen.’

Zij kon zich er niet toe bewegen in haar koets te stappen. De moeder liet haar dit antwoord overbrengen:

’Naar deze overwoekerde tuin,
waar krekels volop zingen, breng jij,
die boven de wolken woont,
nog veel meer dauw!
Ik zou het je nog kwalijk nemen.’

De verschillen, zowel stilistisch als semantisch, vallen meteen op. Ook als je het handvol Engelse vertalingen van Genji vergelijkt, zul je bij de vleet soortgelijke onderlinge afwijkingen aantreffen.Bij de ene luidt het: ‘The song of the insects among the autumn grasses would by themselves have brought tears’, bij een ander: ‘In the grass-clumps that shivered in the cold wind, bell-crickets tinkled their compelling cry’, en nog elders: ‘The cool breeze was waving the herbage to and fro in which numerous mushi were plaintively singing’.

Dat leert ons meteen iets over het vertalen van klassieke Japanse literatuur: onder andere door de aard van de grammatica is veel vatbaar voor interpretatie. Het gaat dus in zekere zin om ‘begrijpend lezen’. Ook voor de moderne Japanner is de taal van Genji allesbehalve evident. Vandaar de talrijke hertalingen naar het modern Japans die er inmiddels bestaan, onder meer van gerenommeerde auteurs als Jun’ichiro Tanizaki, en vandaar ook de verwarring bij de scholieren in Seventeen (eentje weet wel zeker dat de dauw voor ‘urine’ staat en volgens een andere heeft de hofdame in kwestie zin om te vrijen). Een her- of vertaler moet dus een keuze maken uit diverse mogelijkheden. Binnen de context van Oë’s novelle lag dat voor mij anders: ik hield het met opzet vaag en archaïsch, zodat de discussie over de betekenis zijn relevantie behield. Jos Vos daarentegen moest knopen doorhakken en kiezen voor één bepaalde interpretatie, niet alleen in deze passage, maar al die honderden pagina’s lang. En hij moest als het even kon dat alles ook nog vlotjes behapbaar maken voor de hedendaagse Nederlandstalige lezer. Het mag niet verwonderen dat Vos, die ons eerder al Eeuwige reizigers (2008) schonk, een vuistdikke bloemlezing van premoderne Japanse literatuur, hier ruim zes jaar aan besteedde. Noem het gerust een titanenwerk.

Naast de tekst zijn er flink wat extra’s: onder andere een inleiding, een lijst van personages (meer dan veertig, en dat is eigenlijk nog maar een tiende van alle figuren die in het verhaal hun opwachting maken), een biografische noot over de auteur, een nabeschouwing, verklarende noten (heel wat noten!) en een nawoord van Cees Nooteboom, groot liefhebber van Japanse cultuur. En al die toelichtingen zijn verre van overbodig. Ook daarvoor dus dank aan Vos.

Shikibu Murasaki: Het verhaal van Genji I / II / III / IV, Athenaeum-Polak en Van Gennep Amsterdam, 2020 / 2021,  384 / 383 / 352 / 431 p. ISBN 9789025303600 / 9789025312497 / 9789025312718 / 9789025313159. Vertaling uit het Japans door Jos Vos. Distributie: L&M Books

© 2024 | MappaLibri