Solituden, songs

Jacques Hamelink is enige tijd geleden begonnen met een ambitieus project. Via een autobiografisch poëtisch relaas brengt hij een goed deel van de twintigste eeuw in kaart. Persoonlijke gebeurtenissen en herinneringen staan daarbij in verband met maatschappelijke evoluties of belangwekkende historische gebeurtenissen. Bovenop dat alles komt de encyclopedische geest van de schrijver, die zich interesseert voor wat er in de kunst, de mythologie, de godsdienst en de geschiedenis gebeurt. Het is, met andere woorden, een hoogst caleidoscopische werkelijkheid die de lezer in deze gedichten aantreft, en allesbehalve een intimistische of louter realistische kijk.   

Het belangrijkste aan Hamelinks imposante oeuvre is evenwel zijn taalgeweld. Van bij het prille begin van zijn loopbaan liet hij zich opmerken door zijn immens stilistisch vermogen. De dichter paarde daarbij paradoxaal een onmiskenbare woordschaarste (of woordconcentratie) aan barokke evocaties, en in zijn romans legde Hamelink evenzeer een voorkeur aan de dag voor de combinatie van precisie met groteske uitwassen. Die leerschool van de zestigerliteratuur heeft ervoor gezorgd dat de dichter ook vandaag beschikt over een enorme woordenschat en een uitzonderlijke vaardigheid in ritme en zinsbouw, die aan zijn verzen een grote vaart en een al even grote breedte geeft. Het brengt hem in de buurt van onder meer H.H. ter Balkt of Ilja Leonard Pfeijffer: er is alleszins slechter gezelschap denkbaar.
 
Ook in Solituden, songs laat Hamelink zijn talent en zijn taalplezier op elke bladzijde schitteren. Zijn eigen herinneringen worden zo getransformeerd tot kleine monumenten van taal. De openingsreeks ‘Ritten van honger en dorst’ evoceert bijvoorbeeld een aantal tochten per fiets door de Belgische Ardennen. De ontmoetingen in herbergen, op zich onbelangrijke gebeurtenissen, worden als het ware uitvergroot tot magische momenten. Roes, sensualiteit en zintuiglijkheid nemen het daarbij over van rede en dagelijksheid. De anekdotische herinneringen aan het jeugdige verleden worden zo veel meer dan louter foto’s die op latere leeftijd worden opgerakeld. Hamelink ziet veeleer in het kleine en onbeduidende sleutels die de mysteries van leven en dood openen, die onverhoeds (en onder de pen van de gerijpte en gelouterde dichter) inzicht bieden op wat dreigt vergeten te worden of onopgemerkt te blijven. In die zin is het geen toeval dat vaak gealludeerd wordt op mythische en religieuze verbanden, alsof het leven van ieder mens in feite dat van de legendarische helden en profeten gedeeltelijk herneemt.
 
Tegelijk wordt duidelijk hoe de mens maar een kleine schakel vormt in een breed kosmisch geheel. Hamelink beroept zich immers voortdurend op de natuur van planten en dieren. Zij demonstreren niet alleen het uitbundige vitale leven, ze worden ook gebruikt om symbolische en haast magische verbanden te suggereren. Dat barokke en uitdijende taalgebruik wordt tegelijk gecounterd door gecontroleerde schema’s en een bijzondere taaldiscipline; Hamelink schrijft in terzinen met telkens een afsluitende regel, en ondanks de gedachtestroom zitten regels en strofen perfect in elkaar. Gecontroleerde roes en een leven dat tot poëzie wordt getransformeerd; deze bundel wordt extra belangrijk in hachelijke tijden als de onze.
 
Jacques Hamelink: Solituden, songs, Querido, Amsterdam 2020, 103 p. ISBN 9789021421353. Distributie L&M Books 

© 2024 | MappaLibri