Komt een bink op een eiland…
In de periode 1961-1963 bracht
Jan Cremer met tussenpozen ongeveer twee jaar door op het Spaanse eiland Ibiza,
dat net in die tijd naam maakte (of berucht werd) als een trekpleister voor
kunstenaars, beatniks, excentriekelingen en klaplopers van alle slag. Deze
korte periode heeft doorheen de jaren legendarische proporties aangenomen in de
culturele beeldvorming, en Jan Cremer staat als kunstenaar en schrijver in het
centrum van deze mythologie.
Dat is geen toeval. Met zijn boek Ik Jan Cremer
(1964), dat voor een groot deel op Ibiza werd geschreven, heeft Cremer de belangrijkste
literaire kroniek van dit cultuurmoment gecreëerd. Bovendien vond hij in deze
periode ook zijn eigen krachtige stem als beeldend kunstenaar in een hele reeks
vlammende doeken waar de aardse kleuren met zelfzekere daadkracht van af
springen. Het was lange tijd moeilijk om de fictie van de werkelijkheid en de
mythe van de realiteit te scheiden met betrekking tot deze periode. Daaraan is
nu verholpen met deze indrukwekkende biografie van Cremers periode op Ibiza.
Het boek is in
meerdere opzichten een hybride object. Cremer en samensteller Tom Kellerhuis
hebben een groot aantal passages uit Cremers gepubliceerde werken en brieven,
maar ook uit een aantal onuitgegeven bronnen, samengebracht om zo de
puzzelstukken helder en chronologisch tot een coherent verhaal samen te smeden.
Het geheel wordt verbonden door een doorlopende tekst van Kellerhuis, die erin
slaagt om de toon van Cremer zelf (die ongetwijfeld voor een stuk de hand erin
heeft gehad, al was het maar via gesprekken waarin het verhaal werd
gereconstrueerd) heel dicht te benaderen. Hierdoor leest het boek als een
trein. Maar dan wel een trein die de feiten achter de mythe reconstrueert en zo
een belangwekkende periode uit de Nederlandse literatuur- en kunstgeschiedenis
reconstrueert.
Er zijn geen noten of referenties opgenomen in het boek. De bronvermelding
gebeurt met cijfers in de marge, die verwijzen naar de grote selectie
documenten, foto’s en ander archiefmateriaal (waarvan heel wat niet eerder
gepubliceerd) die in twee fraaie katernen in het boek zijn opgenomen. De bron
is dan vaak zoiets schijnbaar marginaals als een naam die Cremer indertijd pro
memoria op een visitekaartje of uitnodiging had gekriebeld, een frase in
een agenda of dagboek (waarvan een selectie manuscriptpagina’s in facsimile
zijn afgedrukt), een huurcontract, kredietnota, of een foto die een gebeurtenis
documenteert. Op basis van deze puzzelstukken heeft Kellerhuis samen met
Cremer, en met beroep op een selectie aan secundaire literatuur en andere
getuigenissen, het verhaal van die drie jaren tegencultuur op Ibiza nauwgezet
gereconstrueerd. Verspreide notities en op een kaartje genoteerde namen
functioneren daarbij als mentale kapstokken of triggers om het achterliggende
verhaal opnieuw tot leven te wekken.
Daarbij valt op hoe veel van de
Cremer-mythe toch op feiten is gebaseerd. We leren veel over de abjecte armoede
die vaak overheerste, over de kuiperijen die in de tegencultuur een soort
informele economie vormden, en vooral over Cremers vermogen om voor duizenden
guldens op krediet te leven door her en der tegen de sterren op geld te
ontlenen aan zowat elke Nederlander die voet aan wal durfde te zetten. Om een
nummer van Marianne Faithfull aan te halen: Cremers
jaren in Ibiza zijn een schoolvoorbeeld van sliding through life on charm.
We lezen ook hoe Cremers beroemde schilderijen uit deze periode, in veel
opzichten zijn beste werk, op enkele dagen tijd in een spurt van creativiteit
werden gemaakt; hoe hij financieel en emotioneel verstrikt raakte in de niet
erg zuivere praktijken van Galerie Vedrà, waar hij exposeerde op basis van een
nogal losjes geformuleerd contract dat voor lange tijd een strop rond zijn nek
werd; en over het begin van zijn problemen met Claudia, de moeder van zijn
dochter en ook de vrouw met wie hij, zoals beschreven in Sirenen, zo moeilijk zou breken om zijn relatie
met Loesje Hamel te kunnen beleven.
We krijgen ook een vaak
ontluisterende inkijk in de expatkolonie van Nederlandse schrijvers en
culturo’s op Ibiza. Markante figuren als Hans Sleutelaar, Cornelis Vaandrager
en Simon Vinkenoog spelen niet alleen hun rol in de legende, maar hebben er ook
zelf over geschreven. Daarnaast zijn er ook gastrollen voor scribenten van de zweite
Garnitur zoals Esteban Lopez en André Kuyten, toen even bekend maar nu door
de literatuurgeschiedenis grotendeels vergeten. Nu en dan dwarrelt ook een
internationale celebrity voorbij. En er zijn picareske escapades zoals
die keer toen Cremer met een ‘geleende’ auto op een nacht tijd van Nederland
naar Parijs en weer helemaal terug reed om zijn hond Nozem naar huis te brengen.
Het is
opmerkelijk hoeveel van deze periode met grote precisie kon worden
gereconstrueerd, al blijft er enige sluier van mysterie hangen rond Cremers
notoire ontsnapping van het eiland toen de kredieten te hoog opliepen en het
geduld van alles schuldeisers op was en iedereen hem zocht terwijl hij, ondanks
het strenge oog dat elke dag op de veerboot werd gehouden, toch met de
noorderzon bleek te zijn verdwenen. Via Parijs keert hij terug naar Nederland,
waar nog vele maanden van armoede en diepe miserie wachtten tijdens het
voltooien van Ik Jan Cremer en de lange aanloop naar de uiteindelijke
publicatie van dat boek. Dat boek, die zelfverklaarde onverbiddelijke
bestseller, is het orgel- en eindpunt van dit verhaal, en tevens het begin van
een nieuwe fase in Cremers leven en werk die zich grotendeels in New York zou
afspelen.
Zoals
zoveel andere artistieke legendes is het Ibiza-verhaal een samenloop van
omstandigheden: de juiste mensen op de juiste plaats op het juiste moment, gecombineerd
met de overmoed van de jeugd en een serieuze dosis lef. Een andere belangrijke
factor, die ook in dit boek niet onvermeld gaat, is Cremers genie voor
zelfpromotie – een belangrijk en vaak onderschat talent dat onmisbaar is voor
wie op wereldroem aast. En als er iets uit dit boek naar voren komt, dan is het
wel dat Cremer altijd al liever beroemd dan rijk wilde zijn. De poen die hij
uiteindelijk schept met zijn boek en schilderijen jaagt hij er altijd heel snel
door. Geld moet rollen, maar veel meer nog moet de legende over de tongen gaan.
Die zelfpromotie is trouwens meer dan cynische calculatie: zij is een wezenlijk
deel van het ‘concept’ Jan Cremer, kunstbarbaar en bestsellerauteur, en dus
deel van de artistieke creatie die Cremer heet.
Aan het einde is er zoiets als
een impliciete suggestie dat over de volgende periode in Cremers carrière een
gelijkaardig boek zou (kunnen) worden gemaakt. Dit zou men vurig hopen. Er is
voor de bewonderaar van Cremer niets heerlijkers denkbaar dan een hele reeks
boeken volgens deze opzet (een heldere en in de feiten gegronde tekst en een
ware rijkdom aan reproducties van archief- en bronnenmateriaal, samen met
platen van een keur aan schilderijen en, ook niet te versmaden, een gulle
selectie foto’s van Cremer in minimale zwembroek aan het strand) waarin elke
belangrijke periode van zijn leven en werk een op zich staand volume krijgt.
Met Barbaar op Ibiza hebben Cremer en Kellerhuis een
belangrijke taak volbracht ten behoeve van de historicus die de hitsige en
opwindende subcultuur van de jaren 1960 wil reconstrueren. De ingenieuze opzet,
met kruisverwijzingen tussen tekst en afbeeldingen, neemt op originele en
overtuigende wijze de rol van een kritisch notenapparaat over, zodat ook de
wetenschappelijk georiënteerde lezer een goed gefundeerd verslag te lezen
krijgt. Daarnaast is de tekst ook gewoon zeer vlot
geschreven, zodat je er met een rotvaart doorheen raast, en krijg je bovendien
ook een prachtig en luxueus vormgegeven kijkboek met een paar honderd foto’s en
reproducties. More of a good thing is better, zeggen ze dan onder
Bourgondiërs.
Jan Cremer, Tom Kellerhuis: Barbaar op Ibiza: De Ibiza-jaren van Jan
Cremer 1961-1963, De Bezige Bij, Amsterdam 2020, 430 p. : ill. ISBN
9789403182605. Distributie Standaard Uitgeverij
© 2024 | MappaLibri