In
het openingsgedicht van zijn bundel De geheimen van Grzimek (Meulenhoff 2010)
schrijft Johan de Boose:
‘Ik ontmoet mijn
vader in het Canyonland van Utah
want vaders sterven niet.
[…]
Als
het laatste licht van de dag uitwaaiert over de vlakte
en alle
geluiden versterven,
spant mijn vader een koord tussen de sterren
en danst als een echte Grzimek,
want vaders sterven
niet.’
Daar in
Moab, Utah, meer specifiek in The Maze (‘De Warboel’) het meest ontoegankelijke
deel van het natuurpark, beseft De Boose dat dit de plek was waar zijn vader,
de ‘mentale reiziger’ die zelf nooit echt op reis is gegaan – twee ziekenfondsuitstapjes
daar gelaten – de ultieme bestemming van zijn verdroomde wensen zou hebben
gevonden.
De
Booses nieuwe roman Dondersteen sluit
perfect aan bij wat hij een decennium geleden al schreef en blijvend de
drijfveer is gebleven bij zijn schrijven:
‘Als schrijven een vorm van begrijpen is, is mijn intense
schrijven een vorm van lijmen. Ik doe wat alleen postuum mogelijk is, en ik
gebruik daarvoor het enig denkbare gereedschap, de verbeelding. Ik schrijf
alles wat onherroepelijk en tragisch uit elkaar gevallen is weer bij elkaar,
tegen beter weten in, tegen de tijd en tegen de dood.’
De Boose is letterlijk (zie zijn
talrijke reisverhalen en reisromans) en figuurlijk een grensganger. Dondersteen
is een roman die zich laat situeren in het grensgebied tussen werkelijkheid en
fictie. De foto’s die de auteur opneemt uit de albums van zijn vader, kunnen de
indruk wekken dat alles wat gezegd wordt ook echt is gebeurd, maar dan zijn er
de her en der voorkomende droomscènes, die de lezer meevoeren in een
magisch-realistische setting. Niet toevallig overigens dat de trappen van
Escher op zeker moment ter sprake komen.
Je voelt zo aan dat Dondersteen
in de eerste plaats is opgevat als een literair project dat in de samenhang van
de diverse motieflijnen zijn rijkdom pas ten volle openbaart in het
intrigerende slot. Kader voor de roman is de reis die de vertellende ik-figuur
– duidelijk is dat hier De Boose aan het woord is – maakt naar Texas, om daar
het graf te bezoeken van zijn overleden schoonbroer Gary, die zich letterlijk
dood heeft dood gezopen, en om dan van daaruit verder zijn persoonlijke Route
66 te volgen naar Moab, waar het (denkbeeldige) graf van zijn vader ligt.
De portretten
die De Boose uittekent van schoonbroer en vader krijgen binnen het geheel
gaandeweg vorm en inhoud: de tragiek van Gary’s leven, naast het ingekeerd zijn
van de vader, die als amateurnatuurkundige de hele wereld in zijn hoofd had. En
tussendoor zijn er de vaak met melancholie ingekleurde herinneringen van De
Boose zelf aan zijn kindertijd: hoe hij opgroeit in een onooglijk dorp in de
schaduw van het kasteel van Ooidonk, hoe hij met de ‘dondersteentjes’ weet om
te gaan, zijn leeftijdsgenootjes die zich als deugnieten en kwelduivels een
plaats zoeken te veroveren in het grensgebied tussen kind-zijn en de zich
aandienende puberteit.
Zijdelings, ietwat in de marge van het geheel, komt ook de
moederfiguur naar voren. Maar het is toch vooral de vader die voorop komt te
staan en letterlijk met hem meereist in de drie attributen die de ik meeneemt
op zijn tocht: de schedel van een aapje, de ‘dondersteen’ (het fulguriet, een
aaneenklitting van zandkorrels, die door de hitte van de bliksem zijn
gesmolten) en een brok marmersteen (let wel, zoals de vader altijd heeft
gezegd: ‘zeg nooit zomaar steen tegen een steen’).
Aan het slot van ‘Leegtevrees’,
het openingsdeel en meteen ook het meest uitvoerige deel van de roman, schrijft
De Boose:
‘Niemand zal ooit lezen wat ik
schrijf, maar toch ga ik ermee door, want het is de enige manier om de leegte
een plaats te geven in de grote inventaris van alle dingen.’
Met Dondersteen maakt Johan de Boose een (hopelijk toch maar voorlopige)
inventaris op van zijn schrijven, waarin alles naar alles verwijst en dat zo
iedere vorm van vrijblijvendheid weet af te wijzen.
Johan de Boose: Dondersteen, De
Bezige Bij, Amsterdam 2020, 271 p. ISBN 9789403101910. Distributie Standaard
Uitgeverij
© 2024 | MappaLibri