Op het eerste gezicht is deze debuutbundel
van Anna de Bruyckere, een tijdlang de stadsdichter van Middelburg, erg typisch
voor deze tijd: alledaagse scènes overgoten met een zekere vorm van
emotionaliteit en heimwee, een soort van verstilde romantiek. De dichteres is
inderdaad een meester in het blootleggen van onopvallende details, van geluiden
en beelden, van objecten die aandacht vragen maar waaraan de meeste mensen
achteloos voorbijgaan. Tegelijk zit een programma achter die schijnbaar
onopgemerkte werkelijkheid, want ook de bedreigde natuur en het zwerfvuil aan
zee worden in deze gedichten nauwgezet geregistreerd. In die zin schakelt de
dichter zich in bij een stroming die poëzie niet meteen associeert met eeuwige
en onveranderlijke thema’s maar met een zegging die ook de wereld van vandaag
wil uitdrukken.
Toch is het bijzonder oppervlakkig om De Bruyckere met die weergave van
de werkelijkheid te willen identificeren. Bij nader toezien is haar
dichterschap vooral zoekend en tastend. Haar gedichten bewegen zich heen en
weer, associërend en met een soort van omtrekkende dynamiek. Op die manier
probeert de dichter boven de loutere waarneming te raken, roept ze vragen op die
betrekking hebben op allerlei filosofische kwesties. Vooral de manier waarop
verwachtingen onze observaties en onze ideeën sturen wordt vaak in vraag
gesteld. Poëzie wordt zo een oord van vervreemding en verrassing, maar tegelijk
legt ze ook de frustraties bloot die niet-ingeloste verwachtingen en dromen met
zich meebrengen. Op die manier speelt de dichter met de subtiele grens tussen
wat er is en wat er niet is of misschien had kunnen zijn. Het is een strategie
om objecten te vermenselijken en allerlei emoties op een indirecte manier te
suggereren, maar het stelt de dichter ook in staat om over te schakelen van
verleden naar toekomst, van herinnering naar verwachting.
Toch valt ook de aarzelende
houding op van het lyrische ik. In tegenstelling tot een autoriteit als
Slauerhoff die in zijn gedichten nog kon ‘wonen’, is er in feite weinig
zekerheid meer voor de hedendaagse dichter. Zelfs de taal is een instrument dat
niet in staat is om alle gaten te dichten, wonden te helen, tekorten op te heffen.
Dat uit zich onder meer in de grote variatie aan soorten zinnen: van laconieke
mededelingen of quasi-zekerheiden tot modale werkwoorden, vraagzinnen, bevelen
of pogingen om de wereld te bezweren. Op analyse wijze wordt ook gespeeld met
de grens tussen zogenaamd persoonlijke en zogenaamd onpersoonlijke
mededelingen. De dichter is betrokken bij wat ze schrijft, maar tegelijk eigent
ze zich de taal niet toe, net zo min als ze meester is over de werkelijkheid.
Het is een boeiende positie die ook de lezer permanent doet aarzelen over zijn
of haar eigen situatie. Voor permanente bewoning is als debuut zonder
twijfel bijzonder geslaagd.
Anna de
Bruyckere: Voor permanente bewoning,
Cossee, Amsterdan 2020, 63 p. ISBN 9789059369221. Distributie Pelckmans Uitgevers
© 2024 | MappaLibri