Puttend
uit zijn ervaringen als jeugdvoetbalcoach en als vader van twee voetballende
zonen bouwt Gerrit Janssens zijn roman Len op rond de voetbalcarrière
van een van de hoofdpersonages. Jon is de jongste zoon in een gezin dat – op
zijn minst gezegd dan – weinig geborgenheid biedt: ouders die zelf nauwelijks
voldoening vinden in hun job in het onderwijs en zich het liefst terugtrekken
in een zelfgekozen isolement. Met Len, de oudste zoon in het gezin, gaat het
volledig de verkeerde kant op. Hij kan zich niet plooien naar de geplogenheden
binnen wat een ‘normaal’ gezin zou moeten voorstellen, zijn woede-uitbarstingen
zorgen voor een steeds verder gaande verwijdering tussen de leden van het
gezin. Een mooi beeld hiervan is het gegeven dat hij zich terugtrekt op het dak
van de ouderlijke woonst.
In die sfeer zoekt
Jon een vorm van zelfbevestiging in de voetbalsport. Hij zet er alles op om een
begenadigd ‘middenvelder’ te worden, de draaischijf van de ploeg die met een
splijtende pass het team van de tegenstander kan ontregelen. Zijn trainers
merken al snel zijn talent op, en gaandeweg het verloop van de tijd wil Jon
alles op een profcarrière zetten. Hij krijgt de kans bij een Duitse middenmoter
als profspeler aan de bak te komen. Hoe hij hieraan voorafgaand zichzelf moet
weten te vinden, zichzelf moet weten te overtuigen van zijn eigenwaarde, vormt
in wezen het corpus van de roman. Zeker waar het de relatie met zijn broer Len
betreft, moet een aantal obstakels overwonnen worden:
‘Staat er niet altijd een wand tussen broers in? Een wand
van wedijver die wrok wordt, eeuwenoud, nog voor ze worden geboren? Een muur
die aantrekt om te laten botsen, te laten vechten, omdat hij spiegelt wat
broers niet willen zien: al wat ze gemeen hebben, gedeelde trekken die maken
dat ze meer op elkaar gelijken dan ze willen. Een muur die laat zwijgen.’
Er blijft
inderdaad veel onuitgesproken tussen de ouders en hun beide kinderen, tussen de
broers onderling. De afstand, ook letterlijk (Len verdwijnt als hij achttien is
naar Nieuw-Zeeland), blijft moeilijk te overbruggen.
Gerrit Janssens brengt het beeld
van de twee broers overtuigend in kaart. Alleen al de macrostructuur van de
roman berust op een doordachte aanpak: de roman opent met ‘Len, ’ en plooit aan
het slot dicht met de aanduiding ‘ en ik, ’. Dat twee keer een komma wordt
gebruikt laat zien dat het verhaal in wezen onaf blijft. De hoofdstukken worden
aangeduid met een puntkomma, het teken dat voor de betrokken personages en voor
de lezer een moment van rust, van dieper nadenken wordt gevraagd. In de roman
komt Jon zelf aan het woord, in wat een lange monoloog wordt richt hij zich in
de je-vorm tot zijn broer. Hoe onrustig hij in wezen is, wordt duidelijk in de
stijl: vaak krijg je een opeenstapeling voorgeschoteld van kortaffe, vaak
onafgewerkt blijvende zinnen die moeten illustreren dat voor Jon, ook in zijn
terugblik op alles wat gebeurd is, niet alle plooien zomaar glad te strijken
vallen.
Met Len laat Gerrit Janssens
alleszins zien dat hij een aparte plaats inneemt in het spectrum van de actuele
Nederlandstalige literatuur.
Gerrit Janssens: Len, Ambo/Anthos, Amsterdam 2020, 218 p.
ISBN 9789026342547. Distributie VBK België
© 2025 | MappaLibri