Een Duitse fantasie

Na de teleurstellende laatste roman Archipel van de hond, over een mislukte poging van eilandbewoners om aangespoelde lijken van vluchtelingen te verdonkeremanen, is Philippe Claudel helemaal terug met vijf beklijvende verhalen die alle gesitueerd zijn in Duitsland, en het nazisme en de naweeën van de Tweede Wereldoorlog tot onderwerp hebben.  

We volgen een voormalig concentratiekampbewaarder op een hopeloze dwaaltocht door tot puin gebombardeerde steden, uitgebrande dorpen en verlaten landschappen van velden en bossen waarin hij zijn nachten zo goed en zo kwaad als het kan doorbrengt. Als opsteller van lijsten van nieuwkomers en organisator van konvooien, ergerde hij zich aan de sadistische grappen die Viktor, een andere bewaker met de uitgehongerde gevangenen uithaalde. Maar de man weet dat ook hij zal moeten boeten als men hem te pakken krijgt.
 
'Was hij schuldig? Schuldig omdat hij gehoorzaamde? Of omdat hij niet ongehoorzaam was geweest?' (‘Ein Mann’)
 
Een 90-jarige man brengt de laatste warme lentedagen door in de tuin waar de geur van lindebloesem hem keer op keer aan zijn eerste intiem contact met een vrouw herinnert. Hij was vijftien toen hij, twee jaar na de oorlog, in het opgelapte trouwkostuum van zijn vermiste vader, een openluchtconcert in het park moest bijwonen, omdat zijn zuster er zou optreden. De mooie vrouw rechts naast hem kijkt hem voortdurend aan, alsof ze hem meent te herkennen. Ze beroert zijn gelaat en grijpt zijn handen. Dan staat ze op en trekt hem mee naar de struiken waar hij voor het eerst in zijn leven de liefde zal bedrijven.
 
'Terwijl de bruinharige vrouw mijn gezicht streelt zegt ze achter elkaar de naam Viktor, en haar glimlachende ogen nemen me verbijsterd op, zoals wanneer je een geliefde terugvindt die je voor altijd verloren dacht te zijn.' (‘Sex und Linden’)
 
Vijf jaar na de eenwording van Duitsland ('de communisten waren weer liberaal geworden maar de armen waren arm gebleven') krijgt een zeventienjarig simpel meisje, na sterk aandringen van de burgemeester, een baan in het stedelijk bejaardentehuis. Irma Grese biedt zich aan, maar heeft meteen al een grondige hekel aan die trieste omgeving met zijn 'stoelen vol oude, onbeweeglijke lichamen'. De directrice gaat haar voor naar de kamer van de demente bewoner die zij zal moeten voeren en op de plee helpen.
 
'De kamer rook hetzelfde als de gangen, maar dan sterker. Omdat hij afgesloten was. Vlak bij het raam stond een rolstoel zoals alle andere. En in de rolstoel zat een man die op de burgemeester leek. Magerder. Grijzer, Verschrompelder. Dertig jaar ouder.
“Dag,Viktor! Hoe gaat het vandaag met ons?”, vroeg de directrice en ze legde een hand op zijn schouder. De oude man keek naar haar op. Er lag iets van een glimlach in zijn ogen, maar die doofde snel weer uit.' (‘Irma Grese’)
 
Een meisje van nog geen tien maakt zonder ophouden de inventaris van haar verloren leven. Alle herinneringen aan thuis, aan haar ouders, heeft ze in een ingebeelde zakdoek geknoopt die ze telkens weer moet openen om haar eerdere bestaan niet kwijt te raken.
 
'Pas als ze met haar hand over haar schedel streek, wist ze zeker of ze in een droom of in de werkelijkheid zat. In haar droom voelde ze krullen […] In het echt voelde ze een droge, blote huid.'
Ze heeft amper besef hoe ze hier in deze boerderij is terecht gekomen, opgevangen door een oude boerin. Ze herinnert zich amper hoe ze in een vrachtwagen werd vervoerd.
'Een soldaat die haar uit de vrachtwagen tilt en op de grond zet, naar haar glimlacht, zegt dat hij Viktor heet, haar aan de hand meevoert naar de rand van een grote kuil die in de grond is gegraven en waar al andere mensen wachten.' (‘Die Kleine’)
 
Het zijn alle indringende verhalen, die Claudel met een, wat overbodige kunstgreep (het personage Viktor) tot een eenheid wil smeden die in feite onnodig is - en overigens meer vragen oproept dan beantwoordt.
 
Het verhaal ‘Gnadentod’ valt buiten dit ‘Deutsches Requiem’ en lijkt op het eerste gezicht op het verslag van de zogenaamde 'barmhartige dood' door nazi-artsen uitgevoerd op de Duitse kunstschilder Franz Marc. Na een zware verwonding opgelopen in de Eerste Wereldoorlog, was deze immers, na meerdere crises, voor goed opgenomen in de Reichspsychiatrische Inrichting Eglfing-Haar. De kunstenaar was dan al jaren, ondanks het aandringen van vrienden en bewonderaars, volledig opgehouden met schilderen.
 
Het verhaal begint met de aankondiging van een veiling in 2004 van onbekende tekeningen van Franz Marc, die door de zoon van een onderhoudsmonteur, in de instelling waar de schilder verbleef, werden teruggevonden tussen de papieren van zijn vader. Uittreksels van krantenartikelen (Le Monde, Der Spiegel...), een interview naar aanleiding van een polemiek over de echtheid van de tekeningen, samen met documenten en brieven over de laatste dagen van Franz Marc, met onder meer een brief aan Maria Marc waarin zijn overlijden als gevolg van een hartstilstand wordt gemeld, moeten het verhaal waarachtig maken.
 
In een nawoord vertelt de auteur dat in ‘Gnadentod' alles verzonnen, maar niets gelogen' is, wat uiteraard mag. Anders wordt het als de auteur meent zich te moeten verontschuldigen bij instanties en personen om oneigenlijk gebruik te hebben gemaakt van hun naam om het verhaal als werkelijk voor te stellen. De vraag is of in dit verband de stelling dat 'niets gelogen is' toch niet wat magertjes uitvalt.
 
Blijft een uitstekend verhaal dat, net als alle andere in deze bundel aantoont dat Philippe Claudel zijn oude niveau heeft teruggevonden, en dat met diepgravend en emotioneel geladen proza bewijst.
 
Philippe Claudel: Een Duitse fantasie, De Bezige Bij, Amsterdam 2021, 144 p. Vertaling van Fantaisie allemande door Manik Sarkar. ISBN 9789403122519. Distributie Standaard Uitgeverij

© 2024 | MappaLibri