Brieven aan Camondo

Edmund De Waal is een Brits pottenbakker met Joodse, Anglicaanse en Nederlandse roots. Hij is gefascineerd door de kleurrijke en complexe geschiedenis van zijn familie, door zijn artistieke werk als keramist en, vandaar, door de kleine details die het verschil maken tussen commercieel geproduceerde gebruiksvoorwerpen en unieke ambachtelijke producten, van Japanse netsukes (gordelknopen) tot Parijse dasspelden.  

In deze reeks fictieve brieven aan de Joodse miljonair, mecenas en filantroop Moïse, graaf van Camondo (1860-1935), die tijdens de Belle Epoque in de modieuze Parijse wijk rond het Parc Monceau een reusachtige woning liet bouwen waarin hij de hele verfijnde Franse cultuur wilde verzamelen, wordt een hele geschiedenis van deze periode geschetst. Het eerste gedeelte van dit boek bestaat dus uit een literair verwerkte catalogus of archief van de kunstschatten en precieuze objecten die in dit huis te vinden waren. Na de dood van zijn zoon Nissim, die tijdens de Eerste Wereldoorlog als piloot neergeschoten werd, richtte de graaf zijn huis in als een schrijn ter nagedachtenis van Nissim, die zijn leven gegeven had voor het geliefde Franse vaderland. In 1937 werd het huis dan ook omgevormd tot een uniek Musée des Arts Décoratifs. Met zijn professioneel oog voor kunst en vakbekwaamheid slaagde De Waal erin de sfeer van het huis te evoceren:
 
‘Alles is meervoudig, gespiegeld, paarsgewijs opgesteld, gereflecteerd, herlaad. De prachtige, trage , ritmische herhalingen van kandelaars, vazen, haardijzers, penantspiegels, tafels, stoelen, gueridons komen allemaal tot leven als je je door de ruimte beweegt. Voorwerpen worden niet alleen op zich gezien, maar ook in relatie tot andere.’
 
En zo gaat het bladzijden door. Oei, dacht ik, het is wel zo mooi en precieus beschreven als de voorwerpen en kamers die hij beschrijft, maar wat is daar de bedoeling van? Tot je langzamerhand begint te beseffen dat daar een patroon of zelfs een levensfilosofie achter zit: Frankrijk had deze uit het Midden-Oosten en Oost-Europa gevluchte Joden een prachtige tweede kans gegeven om hun leven in vrede en schoonheid herop te bouwen, waardoor zij zich geroepen voelden dit levensgeschenk te beantwoorden met hun financiële, artistieke, literairwetenschappelijke bijdragen aan de Franse cultuur van hun tijd. Het heldenoffer van de zoon die als vrijwilliger sterft pour la France lag in dezelfde lijn. Zij waren, anders gezegd, Franser dan hun niet-Joodse Franse medeburger, enthousiaste gelovigen van een zo volledige en harmonisch mogelijke integratie. Hun traditionele Joodse cultuur uitte zich vooral in de herinnering aan hun voorouders en het Joodse volk sinds het begin van de diaspora en aan het in eer houden van een aantal feestdagen, ook al waren de gerechten op de menukaarten van hun talrijke diners helemaal niet koosjer.
 
Tegenover deze schitterende goodwill stond de toenemende gloeiende haat van beroepsantisemieten als Edouard Drumont, de auteur van het immens populaire La France Juive (1886) en uitgever van de anti-Joodse krant La Libre Parole. We lezen reacties van Marcel Proust en andere Joodse vrienden van de baron die daar in feite weinig aandacht aan besteden, want ze zijn ten slotte intiem bevriend met prominente Fransen als Maarschalk Pétain (!)? De gedetailleerde beschrijvingen van de flamboyante en gewaardeerde levensstijl van Graaf de Camondo, zijn familie en buren, waaronder een grootvader van De Waal worden beetje bij beetje gelardeerd door verwijzingen naar die antisemitische hetze van diegenen die het eerherstel van de ten onrechte veroordeelde kapitein Dreyfus (‘de vuige verrader’) nog steeds niet verteerd hebben. Het is ontnuchterend te ontdekken hoe anders wij deze uitingen van onversneden Jodenhaat lezen en interpreteren na de Sjoa, terwijl de betrokken personen vooral oog hadden voor de geslaagde integratie in het geliefde vaderland van ‘vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’.
 
‘Uw familie werd beschreven als arrivisten, parvenu’s, nouveaux riches, woekeraars, nouveaux roturiers, strebers, patsers, nabootsers en statuszoekers. Als Joden die het fineer en de glans van de gratin nastreefden en hun oorsprong niet verhulden. Constantinopel. Bidvertrek aan huis. Etc.’
 
Dat brengt ons tot het abrupt beginnende derde deel van het boek, waarin bijna zonder emoties verteld wordt wat er met de meerderheid van die patriottische, welvarende, begaafde en gelauwerde Joden gebeurd is. Het is een krachtig voorbeeld van wat in de theaterwetenschap de ‘Valhoogte’ (Fallhöhe) genoemd wordt: hoe hoger men op de sociale ladder staat, hoe tragischer de val: van de dure maneges, de uiterst zorgvuldig ingerichte salons en de prachtige moderne villa’s aan de Côte d’Azur naar het verzamelkamp van gedeporteerde Joden in Drancy en vandaar naar de gaskamers in  Birkenau. Omdat je het als lezer, net als de personages in het boek, niet echt hebt zien aankomen, krijg je er rillingen van: zo snel en zo hard kan het lot zich tegen een minderheid keren die zich dank zij haar talrijke waardevolle bijdragen aan de dominante cultuur veilig waande.
 
De Waal plaatste dit citaat van W.G. Sebald ergens aan het begin van zijn boek. Ik vind dat het perfect past als nawoord:
 
‘As, het allerlaatste product van verbranding, dat geen weerstand meer heeft, de grens tussen zijn en niets.
As is een bevrijde substantie, net als stof.’
 
Edmund De Waal: Brieven aan Camondo, De Bezige Bij, Amsterdam 2021, 128 p. ISBN 9789403124513. Distributie Standaard Uitgeverij

© 2024 | MappaLibri