Net zoals voor
duizenden anderen Vlamingen en Nederlanders vertegenwoordigt Nero, de antiheld
van Marc Sleen, voor mij nostalgisch jeugdsentiment. De anarchistische humor
van de reeks heeft mij als kind soms bevreemd, met die ongewone stoet van
figuren, zoals een pijp rokende Madam Pheip (mijn favoriet personage), de
anarchistische Tuizentfloot met zijn manische prikgedrag, en dan ook nog een
overdadige wafelenbak aan het eind van elk avontuur. Vandaag valt vooral het
kolderieke meesterschap van Sleen op, die veel meer dan enige andere stripauteur
een tijdsbeeld van Vlaanderen in de jaren 1950 en 1960 wist vast te leggen, de
jaren waarin hij zijn beste werk maakte.
Aan een autobiografie heeft
Sleen zich nooit gewaagd, en een biografie lijkt er niet meteen aan te komen.
Bijgevolg dicht de Stichting Marc Sleen dat gat door deze volumineuze collectie
interviews te publiceren in aanloop naar Sleens honderdste verjaardag in 2022
(en als dit de aanloop is dan vragen we ons af wat het hoofdmenu mag worden!).
Elk groot interview dat Sleen ooit gaf, is hier samengebracht, en aan het eind
van het boek zijn er ook nog een reeks thematische hoofdstukjes waarin
belangwekkende passages uit minder majeure tweegesprekken zijn uitgelezen. Het
resultaat is geen biografie, maar wel een indrukwekkend zelfportret in Sleens
eigen woorden.
Een aantal onderwerpen keert doorheen de jaren steeds terug. Dan denken we aan
Sleens traumatiserende oorlogservaringen, toen hij door de nazi’s werd
opgesloten en ternauwernood aan executie ontsnapte, maar ook aan de tragische
dood van zijn pasgeboren zoon, de diepe genegenheid die hij voor zijn vader
voelde, zijn afkeer van dogmatiek in kerk en politiek, zijn beginjaren als
karikaturist en tekenaar van zeven stripreeksen, het juridisch steekspel toen
hij de overstap van Het Volk naar De Standaard maakte, zijn nauwe
banden met het koningshuis, het gebrek aan serieuze kritische erkenning, en de
zoektocht naar een opvolger die hem uiteindelijk bij Dirk Stallaert bracht. Er
zijn ook vele fraaie citaten te vinden doorheen het boek. Onze favoriet is de
opmerking (ontleend aan Nero’s zoon Adhemar) ‘dat de wereld verdeeld is tussen
mensen die iets presteren en diegenen die de roem opstrijken. Probeer bij de
eerste categorie te komen, daar is er minder competitie’.
Een terugkerende ergernis is de
vaak gehoorde klacht als zouden Sleen en zijn werk seksistisch
(vrouwonvriendelijk) en racistisch zijn. Politieke correctheid was niet aan
Sleen besteed, en hij haalt er meerdere keren naar uit in de interviews, maar
van een kolderiek karikaturist kun je natuurlijk niets anders verwachten. Het
is waar dat Sleen ten aanzien van vrouwen en hun rol in de schepping niet
altijd de meest verlichte ideeën aanhing, maar de suggestie dat hij racist zou
zijn omdat hij Afrikanen (Sleen sprak zelf, naar de overigens moreel neutrale
mode van de tijd, altijd van negers) stereotiep afbeeldde is ronduit onzinnig
als je bedenkt dat iedereen in de strips van Sleen stereotiep en
karikaturaal werd weergegeven en als je rekening houdt met de diepe affectie
die Sleen voelde voor Afrika, haar fauna, en haar bewoners.
Sleen beschouwde Afrika als zijn
tweede thuis en ging er vijfendertig keer op safari: een echte safari, met een
tentje in de vrije natuur, en niet met een busje vol toeristen van hotel naar
hotel. Tijdens die reizen maakte hij duizenden foto’s en filmde hij talloze
uren beeldmateriaal bij elkaar waar hij films uit monteerde die hij doorheen
het land vertoonde en die ook op televisie als reportages werden ondergebracht
in het programma Allemaal beestjes. Sleen vertelt uitgebreid over zijn filmavonturen
en eigenlijk hadden we graag iets meer vernomen over die films: titels,
jaartallen, onderwerpen, enfin, een kleine catalogus. We willen niemand op dure
ideeën brengen, maar een integrale dvd-editie van Sleens filmwerk, al dan niet
in combinatie met een heruitgave van zijn beroemde safariboeken, lijkt, ook
vanuit cultuurhistorisch standpunt, zowel te verantwoorden als niet te
versmaden.
Onvermijdelijk
valt Sleen in deze interviews in herhaling. Doorheen de jaren vertelt hij vaak
opnieuw dezelfde anekdotes en verhalen. Het is duidelijk dat Sleen, die niet
erg van interviewers hield maar hen altijd als een gentleman te woord stond,
erg bekommerd was over het imago dat hij voor zichzelf kon creëren in deze
tweegesprekken. Dat zorgt, ook tijdens de vele herhalingen, voor boeiende
lectuur en zelfs wie, zoals ondertekende, het boek van kaft tot kaft helemaal
heeft doorgelezen, stelt vast dat het op geen enkel moment verveelt, dat geen
herhaling te veel was, en dat het jammer is dat het uit is. Wat ons betreft
hadden ook de gebloemleesde interviews gewoon integraal mogen worden opgenomen.
Het lezen had dan iets langer geduurd, maar het hoefde dan ook niet rap gedaan
te zijn.
Het
boek is mooi maar spaarzaam geïllustreerd (vermoedelijk om de nu al behoorlijke
omvang niet nog meer op te drijven) en voorzien van honderden voetnoten waarin
iedere vermelde persoon kort wordt toegelicht, al kun je je de vraag stellen of
we echt een voetnoot nodig hebben om ons te vertellen dat de Beatles een zeer
populaire rockgroep uit Liverpool waren. Maar dat zijn spijkers op laag water:
dit is een prachtige, boeiende en cultuurhistorisch zeer relevante uitgave. Het
is vooral ook een heerlijk genot om lezen voor iedereen die op welke manier dan
ook iets met Nero heeft.
Wouter Adriaensen, Yves Kerremans, Noël Slangen (sam.): Marc Sleen: de interviews,
Davidsfonds, Leuven 2021, 568 p. :ill. ISBN 9789002269318. Distributie
Standaard Uitgeverij
© 2024 | MappaLibri