12+ - De meeste aandacht van de
productieve auteur Lida Dijkstra (meer dan 50 titels) kregen haar bewerkingen
van oude verhalen. Wachten op Apollo (Lemniscaat 2001) is een bewerking
van verhalen uit de Metamorfosen van Ovidius, net als Het
beest met de kracht van tien paarden.
In Verhalen voor de vossenbroertjes (Pimento 2011) fantaseert ze vanuit
twee zoons van Reinaert de Vos (verder) op diens geschiedenis en in De ring
van koning Salomo (Luitingh-Sijthoff 2016) breit ze een sprookjesachtig
verhaal uit verschillende tradities, naast die van de Bijbel.
Dijkstra voegt daar nu een
verhaal uit het oude Egypte aan toe, en meteen maar het beroemdste: dat van
farao Toetanchamon. Diens graf, opengelegd in 1922, was opvallend uitbundig
volgepropt met kostbaarheden, zeker voor een farao die maar tien jaar geregeerd
had. Dijkstra geeft daar in haar verhaal een verklaring voor: dat was het werk
van zijn halfzus, opvoedster en latere echtgenote Anchesenamon, in het grootste
deel van het verhaal Amany genoemd. Bladzijdenlang wordt verteld wat er wel
niet allemaal meegaat met de dode Toetanchamon aan giften, muziekinstrumenten,
wandelstokken, kunst- en gebruiksvoorwerpen, sieraden, spelletjes, noem maar
op. Vanuit deze Amany, dochter van de beroemde Nefertiti, wordt het verhaal
verteld. Dat past in deze tijd, waarin meer en meer aandacht gegeven wordt aan
vrouwen die de geschiedenis of een verhaal sturen, én bij Dijkstra. Ze deed het
ook in de twee op Ovidius gebaseerde romans.
De schijfster toont opnieuw, zoals
in een paar van de bovengenoemde boeken, de strijd om de macht. Amany’s vader,
Achnaton, stort zich in een heftige strijd met de priesters, een deel van zijn
familie (vooral zijn schoonvader Eje) en een flink deel van het Egyptische volk:
door over te stappen op het monotheïsme, met als ene god de veelarmige zonnegod
Aton. Hij verhuist met de hele hofhouding en zijn familie naar een nieuwe stad
met een nieuw paleis. Daar worden uit Nefertiti nog drie meisjes geboren, een
zoon lukt de koning wel met zijn tweede vrouw Kiya. Toetachamon (Toet) wordt
geboren, tot verdriet van de op het faraoschap beluste Eje.
Op dat moment heet Toet nog
Toetanchaton: Levend evenbeeld van Aton, betekent die naam. Een vrij zwakke,
aarzelende jongen is het, met een kromme voet, waardoor hij moeilijk loopt, en
later een stok gebruikt. Amany ontfermt zich over haar halfbroertje en leert
Toet van alles en nog wat: zijn angsten overwinnen, letters en woorden, de
goden, hoe vechten gaat, hoe je een mummie maakt, familiezaken. De lezer leert
mee, want alles wat ze aan Toet vertelt, krijgt die, in rode letter, te lezen,
in proza. Dat zorgt er wel voor dat het verhaal voortdurend onderbroken wordt.
Hetzelfde procedé gebruikte Dijkstra in Het beest met de kracht van tien
paarden.
Het
houdt risico in, want de spanning van het verhaal valt dan even weg. Hier en
daar gebeurt het inlassen van de lessen ook wat geforceerd en in het middendeel
van het boek staan deze stukken wel erg dicht op elkaar. De rest van de tekst
wordt gepresenteerd als poëzie, en heeft daar regelmatig de kenmerken van, vooral
alliteraties en assonanties op ritme en metrum van de regel: ‘sneller dan een
gazelle’ of ‘klapten / en hapten naar zijn malse jongenskuiten’ of ‘Mijn voeten
doen het niet zo goed, / zei Toet’, gaat het dan.
Als de koning sterft, gewoon,
aan een ziekte, na eerst allerlei geestig vertelde aanslagjes overleefd te
hebben, volgt Toet hem op, als 9-jarige, begeleid door een driemanschap, onder
wie Amany die met hem trouwt. Het levert een mooi, snel verteld stukje op over
hoe families aan de macht bleven: vader trouwt met dochter, zus met broer of
halfbroer, enz. Toet wordt een geliefd leider.
Dijkstra knipoogt hier en daar
naar andere verhalen of naar de huidige tijd. Een paar prinsessen vinden een
jongetje, drijvend op de Nijl in een biezen mandje. Amany veroorlooft zich de
moderne uitroep ‘kak’ en de coronapandemie komt even langs, als uit de
omringende landen allerlei hoge pieten en hun gevolg komen (mee)feesten, gevolg:
een hardnekkige, besmettelijke ziekte, met onder andere hamsteren als
bijverschijnsel (in dit geval van mummielinnen). Aangezien veel over Amany niet
bekend is, kan Dijkstra haar verbeelding aan het werk zetten. Eén keer toont een
van de lijsten achterin (Goden, Mensen, Dingen) daar heel grappig iets van, als
het over het slot gaat. Het boek zal ongetwijfeld een feest zijn voor veel
volwassenen en voor de stevige lezers uit de hoogste groepen van het
basisonderwijs, en de eerste van het middelbaar onderwijs.
Illustrator van dienst is Djenné
Fila, die ook al zulke mooie tekeningen leverde voor Het beest met de kracht
van tien paarden. Kleine zwartwittekeningen, full page en dubbelpage,
krachtig, mysterieus en toch ook herkenbaar. Ze heeft goed gekeken naar
Egyptische beelden en schilderingen. Een kleine tekening van een hiëroglief
vind je boven elk hoofdstuk, die past bij de inhoud daarvan en wordt uitgewerkt
in een van de prenten. Een illustratie met het beroemde beeld van Nefertiti (de
buste die te zien is in het Egyptisch Museum Berlijn) ontbreekt niet. Fila zet
haar en profil tegenover haar concurrente Kiya. Op de fraaie schutbladen vind
je (voorin) de stamboom van Amany’s familie en (achterin) een kaart van Egypte
en het iconische beeld van Toetanchamon. Het sterke omslag verbeeldt de titel,
maar verwijst ook naar de zonnegod met de vele armen, naar wiens evenbeeld Toet
geschapen is.
Die
zonnegod komt in het slot van het verhaal nog erg geestig langs. Amany’s
toekomstige echtgenoot, de Hettiet Zannanza, wijst Amany er op dat de zon geen
god is, maar een godin. Ja, dat past helemaal bij Dijkstra.
Lida Dijkstra, Djenné Fila: Schaduw van Toet,
Luitingh-Sijthoff, Amsterdam 2021, 199 p. : ill. ISBN 9789024595785. Distributie VBK België
© 2024 | MappaLibri