Buiten de eigen grenzen breken en de wereld veroveren is
weinig auteurs uit de kleine Midden-Amerikaanse landen gegeven, en zeker niet als
zo iemand afkomstig is uit Guatemala, een land dat al decennialang – zeg
liever: eeuwenlang – gebukt gaat onder wantoestanden, sociaal onrecht en machtsmisbruik,
een land waar ze dus wel andere dingen om handen hebben. Als Eduardo Halfon
daar toch in slaagt dan is dat, behalve aan zijn schrijfvaardigheid, in grote
mate te danken aan het kosmopolitisch gehalte van zijn denken. Dat puurt hij overwegend
uit zijn familiale achtergrond en de wijze waarop zijn eigen levensloop zich
heeft ontvouwd. Geboortig uit Guatemala bracht hij immers zijn jeugd door in de
V.S., om nadien terug te keren naar het moederland en uiteindelijk te settelen
in Europa, terwijl de wortels van zijn familie verspreid liggen over het hele Midden-Oosten.
Met zo’n complexe familieachtergrond ligt de wereld aan je voeten.
Het verhaal, waarvan
de schrijver zelf de hoofdacteur is, ligt gekaderd tussen de twee uiteinden van
een congres voor Libanese auteurs in Tokio, waarop Halfon tot zijn eigen verbazing
als ‘Libanees’ is uitgenodigd. Dat klopt slechts in zeer beperkte mate: zijn grootvader
is inderdaad uit Libanon afkomstig, maar al op 16-jarige leeftijd ontvluchtte de
man zijn vaderland – dat toen nog niet eens Libanon heette – om na omzwervingen
allerhande (New York, Haïti, Peru, Mexico) in Parijs te belanden, waaruit hij vervolgens
ingevolge de oorlogsomstandigheden moest vertrekken, andermaal de oceaan over, ditmaal
naar Midden-Amerika. Het is die grootvaderfiguur en diens wedervaren in de convulsieve omgeving van Guatemala die
de auteur de insteek bieden voor zijn verhaal. Centraal daarin staat de
ontvoering van Eduardo’s opa, georkestreerd door een lokale guerrillerogroep, die
op sleeptouw wordt genomen door Deuntje, slager in het burgerleven en kidnapper
bij de rebellen.
Het congres in Japan waar Halfon ‘vermomd als Arabier’ heen trekt is dus niet
waar het in wezen om gaat in dit verhaal, het ontsteekt er enkel de
identiteitsdiscussie van. Waar het wél om draait is de exploratie van zijn complexe
familiegeschiedenis, althans toch het Guatemalteekse luik daarvan. In hoeverre
kun je iemand met Eduardo’s achtergrond nog Libanees noemen, en vooral: is zoiets
überhaupt relevant? Dat Halfon met deze vraag in het reine wil komen, is niet
verwonderlijk, gezien de auteur zelf zijn plaats heeft moeten veroveren in de
uiteenlopende leefomgevingen waarin hij terechtkwam.
Tegen het einde van het
schrijverscongres, op een afsluitend plenum, krijgt Halfon bakken kritiek over
zich heen gestort. Hij zou een bedrieger zijn, zich onterecht beroepen op een
origine die hij niet bezit, verhaaltjes vertellen die niets met Libanon te
maken hebben, en dies meer. Iemand oppert dat ‘zijn verhalen altijd leken te
ontsporen en nergens heen leken te gaan’. Halfon reageert vinnig: hij pareert de
bekrompen contestanten door oeverloos te beginnen vertellen over zijn
grootvader: ware dingen en dingen die hij ter plaatse verzint. Hij houdt, in
andere woorden, aan het congres het levensverhaal voor dat de lezer van zijn
boek net achter de rug heeft…
Het alledaagse leven in de Halfon- familiekring , het
optreden van Deuntje, de randgebeurtenissen op het congres, het opzoekwerk van
de auteur zelf: alle krijgen ze hun plaats toebedeeld in het pretentieloos
proza van deze bescheiden, maar o zo integere roman. Hoe
complex ook de thematiek en hoe gevarieerd ook de scenes die worden opgeroepen,
het verhaal blijft onverminderd toegankelijk, dankzij de quasi orale vertellersstijl
die de auteur met veel brio hanteert. Alsof het hem geen enkele moeite kost om de
verhaalstof onder de duim te houden, en tegelijk de focus op de bredere wereld
open te houden. Precies die eenvoud van zegging is het die dit werkje verheft
tot een waardevol kleinood.
Eduardo Halfon: Deuntje,
Vleugels, Bleiswijk 2021, 112 p. Vertaling van Canción door Marijke Arijs. ISBN
9789493186477
© 2025 | MappaLibri