Meer dan twintig jaar
geleden was er in de Verenigde Staten heel wat te doen rond het zogenaamde
Ebonics: de gedachte dat de manier waarop Afro-Amerikanen Engels praatten
eigenlijk een Afrikaanse taal met Engelse woorden was. Die opvatting kaderde
uiteraard in de gespannen Amerikaanse rassenrelaties en de zoektocht naar een
Afro-Amerikaanse identiteit. De gedachte van Ebonics was echter
wetenschappelijk volkomen ongefundeerd. Een van de weinige linguïsten die zich
tegen deze mode uitspraken, was John McWorther, die in zijn boek Losing the
Race (2000) een hoofdstuk weidde aan dit fenomeen. Daarin weerlegde hij
onder meer de valse opvatting dat dialecten verbasterde vormen zijn van de
standaardtaal. Het is eerder omgekeerd: de standaardtaal is een dialect onder
dialecten en heeft zich enkel en alleen als standaard weten door te drukken
omdat het toevallig het dialect is dat in het machtscentrum wordt gesproken.
Elke taal
wordt in veel varianten gesproken, en een van die varianten kan zich door
omstandigheden cultureel dominant maken. Dat betekent evenwel niet dat de
andere varianten of dialecten slecht taalgebruik zijn. Vanuit dat inzicht is
het dan ook heel interessant om dialecten te bestuderen en te vergelijken. Dat
aspect van de linguïstiek geniet vandaag veel belangstelling, onder meer omdat
er heel veel te doen is rond culturele eigenheid (waar de taal, en met name het
‘eigen’ dialect, een belangrijke rol in speelt), rond het fenomeen van
tussentaal, en rond de al dan niet terecht waargenomen toenemende ontlettering
en taalverloedering.
Om al deze redenen, maar ook gewoon omdat het een ontzettend boeiend
kennisgebied openlegt voor de gewone lezer (wat Virginia Woolf the common
reader noemde), is dit massieve boekwerk een verrukkelijke schatkamer van
inzichten en weetjes. In vijftig thematische hoofdstukjes worden verschillende
aspecten van dialecten besproken. We krijgen inzicht in de linguïstische
achtergronden van de studie van het dialect, de grammaticale coherentie en
logica van dialecten, maar ook heel veel varianten en weetjes komen aan bod,
van verschillende benamingen voor verschillende soorten regen tot de manier
waarop familierelaties in verschillende dialecten worden benoemd of planten en
kruiden van naam veranderen langs de lijnen van de topografie. We krijgen ook
profielen van belangrijke dialectologen en een doe-het-zelf-gids voor het
samenstellen van je eigen dialectwoordenboek.
Dat alles wordt gepresenteerd in
toegankelijke taal, maar toch wetenschappelijk veelomvattend, en is rijkelijk
geïllustreerd met talloze fraaie afbeeldingen. Ten slotte zijn er ook een hele
reeks verspreidingskaarten die tonen hoe bepaalde dialectvarianten vaak van
dorp tot dorp licht verschuiven. Daarbij kan de lezer zich eindeloos vermeien
met het opzoeken van zijn eigen varianten en het eigen dialectgebruik toetsen
aan wat de samenstellers hebben vastgesteld.
Men hoeft dit massieve boekwerk
(ingebonden, groot formaat) niet in een beweging van kaft tot kaft te lezen.
Dat is op zich trouwens een titanenwerk, al is het beslist de moeite waard.
Maar door de opzet in thematische hoofdstukjes, en mede dankzij de talloze
kruisverwijzingen die in de tekst zijn opgenomen, leent deze atlas zich
uitstekend tot grasduinen, bladeren en zich op sleeptouw laten nemen door
illustraties, tussentitels, of dialectwoorden en kaarten die bepaalde gebruiken
uitlichten. Zo wordt het boek een ideale schatkamer waar men zich urenlang in
kan verdiepen. Ik zegt het niet graag, en ik heb het nog nooit geschreven,
onder meer omdat het een idioot cliché is, maar toch: als
er ooit een boek een ideaal geschenk is geweest voor taalliefhebbers, dan toch
dit wel. Toegankelijk, onderhoudend, grappig en verhelderend, en bovendien
wetenschappelijk robuust in glanzende vierkleurendruk. Een onweerstaanbare
uitgave!
Johan
De Caluwe, Veronique De Tier, Anne-Sophie Ghyselen en Roxane Vandenberghe: Atlas
van het Dialect in Vlaanderen, Lannoo, Tielt 2021, 292 p. ISBN 9789401468404
© 2025 | MappaLibri