In het oog van de stilte

‘Soms penseelt hij zichzelf voorbij’  

Mark Meekers (pseudoniem van Marcel Rademakers) is zonder twijfel een dubbeltalent, zoals uit zijn imposant iconografisch en poëtisch oeuvre blijkt. Tussen beide artistieke velden legt hij op allerlei manieren verhelderende verbanden. Hij doet dat onder meer door als essayist in te zoomen op picturale aspecten van bepaalde dichters (zoals Herman Gorter) of zich als dichter te laten inspireren door gecanoniseerde of avant-gardistische schilders. Zo hebben toonaangevende kunstenaars als Vincent van Gogh (Een schot in de zon, 1990), Rembrandt van Rijn (Feesten van licht, 1999), Paul Gaugin (Paradijskoorts, 2002), Félicien Rops (Ropsiennes, 2006) en Mark Chagall (Bodemloos blauw, 2016) hem ertoe aangezet een integrale bundel aan hun leven en werk te wijden. Wie wil kennismaken met het veelzijdige dichterlijke talent van Meekers kan terecht in de representatieve bloemlezing Salto Vitale, die in 2014 verscheen bij zijn vaste uitgever P.
 
Hoewel hijzelf een oorspronkelijk beeldend kunstenaar is, herbront hij zich graag door zich grondig in te lezen/leven in het werk van bewonderde voorgangers. Het resultaat van zijn recentste empathische oefening is de bundel In het oog van de stilte, die gedichten bijeenbrengt ‘bij leven en werk van Jakob Smits. Kunstschilder 1855-1928’. Het gaat om een bijzonder fraai vormgegeven boek waarin, behalve 54 uitvoerige strofische gedichten, een twaalftal reproducties van Smits’ werk zijn opgenomen, op die van de omslag na. Sommige gedichten, zoals ‘Verwoest dorp’, staan bijna in een een-op-eenrelatie tot het schilderij en vormen zoveel als de verbale weergave van het bijbehorende doek. Toch voegt Meekers, ook in zijn meest descriptieve gedichten, verrassende toetsen toe aan het picturale uitgangspunt. Zo evoceert hij de toestand op het einde van de Eerste Wereldoorlog als volgt: ‘de scheuren in de lucht niet te mazen met / ultramarijn. elk salvo slaat gaten in de vrede. / rood verbleekt bij zoveel onverdoofd slachten’. Het staat de lezer vrij in het laatste vers ook een verwijzing te lezen naar ideologische strijdpunten van recentere tijden.
 
Dergelijke, mijns inziens bewust ambivalente knipogen naar de roerige actualiteit komen wel vaker voor in Meekers’ verzen en verlenen er een merkwaardige gelaagdheid aan. Zo vallen de volgende verzen uit ‘Bij de boeren’, dat gebaseerd is op Smits’ Jezus-schilderij ‘Symbool van de Kempen’, ook te lezen als een kanttekening bij de huidige migratieproblematiek:
 
Hij is alweer in het heilig land van heide en
verte, brengt licht mee uit het oosten,
sluipt als een lintworm hun leven binnen.
 
Idem voor het lofdicht op Smits’ jonge vrouw Josine, dat de omineuze titel ‘Salomé’ draagt. ‘De zeven sluiers zijn gevallen. De naakte / waarheid is dat ze dodelijk verliefd op mij is’, aldus de (dubbelzinnige) openingsverzen. In de sarcastische slotstrofe presenteert de legendarische Bijbelse danseres het afgehouwen hoofd van de schilder op een schaal, en niet dat van Johannes de Doper: een sneer aan het adres van de kunstcritici met wie de schilder in onmin leefde. Toch kunnen de verzen evengoed gelezen worden als een poëticaal voorschrift of als een onverholen uithaal naar de literaire kritiek van vandaag:
 
‘mijn laatste knipoog is voor jou, serveer
mijn varkenskop, dien op met aangepaste
saus of gooi deze artistieke anarchist voor
de muil van de academische bloedhonden.’
 
De gedichten zijn in chronologische volgorde in een viertal afdelingen gegroepeerd en zijn meestal biografisch van snit. Vaak wordt een schilderij of beslissend feit in Smits’ leven vanuit een hij-perspectief belicht. Dat levert een afstandelijke, soms naturalistische registratie op van geliefden, interieurs en scènes uit het buitenleven. ‘Om in te lijsten’, het gedicht dat bij het doek ‘Malvina’ hoort, is daar een voorbeeld van:
 
‘in haar rode jurk valt haar magerte tussen
de plooien. soms moet je helemaal buiten-
om wil je elkaar diep binnenin ontmoeten’
 
Hetzelfde geldt voor ‘Sneeuwwit’, een vrij klinisch aandoend natuurgedicht dat naast de afbeelding ‘Sneeuwlandschap’ is afgedrukt: ‘Smits en december zijn de meesters van / het wit. zij staan bij de winter in het krijt’. Maar bijna even vaak spreekt de schilder van binnenuit, legt hij zijn ziel bloot en is er een betrokken lyrisch subject aan het woord. Euforisch klinken de slotverzen van het gedicht ‘Josine’, waarin de ik-figuur na de dood van Malvina, zijn teruggevonden levensgeluk uitzingt:
 
‘ik pak elk uur met jou uit als een geschenk,
zing in al mijn vingers.
de kleuren zijn in ’n uitgelaten bui. Eindelijk
kan ik met de dood weer door dezelfde deur’
 
In de schilderijen van Smits regeert in grote mate de stilte: zwijgende of ingetogen personages zetten er de toon. De stilte vormt de doodverf waarover een of andere vorm van licht heen straalt, nu eens uitbundig, dan weer ingehouden. Smits, die als kunstenaar van Nederlandse origine ook tijdens de oorlog in Vlaanderen (Mol) woonde, verleent de stilte een metaforische dimensie. Ze staat voor gemoedsrust en vrede, en soms ook voor Gods aanwezigheid op het Kempische platteland, waarboven af en toe bloemkoolwolken opbollen. Meekers heeft die stilte haarfijn aangevoeld en in heldere, rijmloze verzen gevat. ‘Zwijgen is de diepste stem waarmee wij spreken’, laat hij Smits in ‘Ontmoeting’ denken.
 
Denken of mijmeren doet de schilder wel meer in Meekers’ gedichten. ‘Hoe vertaal ik jou in verf?’ is een vraag die de schilder zich stelt in ‘Vergeet-mij-niet’ en zelf beantwoordt in ‘Avondgebed’: ‘ik heb mezelf vlijtig vertaald in woorden / en verf’. Nagenoeg hetzelfde geldt onmiskenbaar voor de dichter-schilder Meekers-Rademakers, die Smits’ werk op zijn beurt in krachtige beelden heeft vertaald. Niet toevallig is het spiegelmotief in diverse toonaarden aanwezig in zijn gedichten. Het gaat, luidens de openingsverzen van ‘Zelfportret’, bijvoorbeeld om ‘het gevecht tussen een man, zijn spiegel / en het ochtendlicht’. Maar ook om het ‘alziend wit’ uit het openingsgedicht, dat tegen het einde van de bundel is omgezet in ‘Alziend Licht’. En tegelijk om allerlei varianten, zoals die van een zich in elkaar spiegelende vader en zoon. Het motief is van alle tijden en wordt in het gedicht ‘Onderkomen’ als volgt verwoord:  
 
‘ik herken zijn handen in de mijne. in hun
groeven dezelfde muziek. hij woont in mij
en ik in hem. wij zijn een beetje elkaar,
op een haar na dezelfde rare kwasten.’
 
Zoals de zoon zich herkent in de uitgeteerde vader, zo herkent diezelfde zoon zich in zijn achttienjarige zoon in ‘Portrettengalerie’: ‘de trekken van mijn zoon met / de dag scherper, of het mijn spiegelbeeld is’. Het is, zo suggereert deze poëzie, alleen de ware kunstenaar gegeven dankzij het ‘op de zeis / geslepen licht’, de werkelijkheid te zien zoals ze zich in alle stilte voor het oog ontvouwt. De schilder- of dichtkunst is zoveel echter dan het model waaruit ze haar inspiratie put: ‘de werkelijkheid is slechts groteske na- / maak’. Die zin varieert op de verzen waarmee het openingsgedicht besluit:
 
‘soms penseelt hij zichzelf voorbij, schildert
meer dan hij weet, is het doek wijzer dan hijzelf’
 
Een metapoëticale gedachte die Meekers’ gedichten doordrenkt en ervoor zorgt dat ze meer bieden dan een volgehouden lyrische beschouwing ‘bij leven en werk van Jakob Smits’. Ze trachten, zoals het slotvers te kennen geeft, het licht te vergaren ‘voor de blinden van morgen’.
 
Mark Meekers: In het oog van de stilte. Gedichten bij leven en werk van Jakob Smits, P, Leuven 2021, 80 p. : Ill. ISBN 9789493138360

© 2024 | MappaLibri